ECLI:NL:CRVB:2019:2800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening kinderbijslag en mededelingsplicht in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderbijslag die appellant ontving op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant ontving kinderbijslag voor zijn kinderen die bij zijn partner in Bosnië-Herzegovina woonden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant in 2015 medegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2009 geen recht meer had op kinderbijslag, omdat zijn partner in Bosnië recht had op kinderbijslag. De Svb heeft de herziening beperkt tot de helft van de periode, omdat zij te laat een juist onderzoek had gedaan naar het recht op kinderbijslag in Bosnië. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij tijdig de ontvangst van de kinderbijslag in Bosnië heeft gemeld en dat het onredelijk is om de Nederlandse kinderbijslag te herzien. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat de Svb gehouden is om besluiten te herzien als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De Raad concludeert dat appellant zijn mededelingsplicht niet is nagekomen, omdat hij niet eerder dan in 2014 melding heeft gemaakt van de kinderbijslag die zijn partner ontving in Bosnië. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de kinderbijslag terecht heeft plaatsgevonden.
De Raad benadrukt dat de Svb een buitenwettelijk, begunstigend beleid heeft gevoerd en dat dit beleid consistent is toegepast. De Raad wijst erop dat de mededeling van de Svb over jaarlijks onderzoek niet betekent dat appellant geen melding hoefde te maken van de kinderbijslag in Bosnië. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.