ECLI:NL:CRVB:2019:2792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als schilder werkzaam was, had een WIA-uitkering ontvangen vanwege psychische klachten. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde een verzekeringsarts dat de appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 28,52%. Bij besluit van 28 september 2015 werd de WIA-uitkering van de appellant beëindigd.
Appellant ging in bezwaar en beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag van het besluit juist was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De door appellant overgelegde medische informatie bood geen steun voor zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en de geschiktheid van de geselecteerde functies. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige in te schakelen werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.