ECLI:NL:CRVB:2019:277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
17/2532 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen met terugwerkende kracht naar de norm voor een Alleenstaande

In deze zaak heeft appellant in april 2011 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij gaf aan ongehuwd samen te wonen met zijn partner. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 2 mei 2011 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde. In september 2015 ontving de Svb een signaal van de basisregistratie personen (brp) over de woonsituatie van de dochter van appellant, wat leidde tot het ontdekken dat ook een meerderjarige zoon bij appellant woonde. Op 1 oktober 2015 heeft de Svb het recht op AOW-pensioen herzien met terugwerkende kracht naar de norm voor een alleenstaande, met ingang van september 2014.

Appellant maakte bezwaar tegen de herziening, met name over de mate van terugwerkende kracht. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, met de overweging dat de onjuistheid van het toekenningsbesluit niet te wijten was aan een fout van de Svb. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn pensioen met volledige terugwerkende kracht herzien moest worden, omdat het toekenningsbesluit onjuist was door een fout van de Svb. De Raad overwoog dat de Svb geen aanleiding had om verder onderzoek te doen naar de woonsituatie van appellant, omdat deze had aangegeven samen te wonen met zijn partner. De Raad bevestigde dat de Svb terecht het AOW-pensioen met één jaar terugwerkende kracht had herzien, en dat er geen bijzonder geval was dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.2532 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
23 februari 2017, 16/2085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 24 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.F. de Graaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Pinar.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in april 2011 een aanvraag ingediend om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij ongehuwd samenwoont met zijn partner. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft de Svb aan appellant met ingang van september 2011 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde.
1.2.
Op 29 september 2015 heeft de Svb een signaal ontvangen van de basisregistratie personen (brp) naar aanleiding van het uitwonend worden van de dochter van appellant. Hierna is uit onderzoek gebleken dat, naast de partner, ook een meerderjarige zoon bij appellant woont.
1.3.
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de Svb het recht op AOW-pensioen met één jaar terugwerkende kracht vanaf september 2014 ten voordele van appellant herzien naar de norm voor een alleenstaande in verband met het voeren van een meerpersoonshuishouden.
1.4.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt wat betreft de mate van terugwerkende kracht van de herziening.
1.5.
Bij het bestreden besluit van 14 april 2016 is het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat weliswaar sprake is van een onmiskenbaar onjuist toekenningsbesluit, maar niet als gevolg van een fout van de Svb. Appellant heeft niet tijdig alle informatie verstrekt. Er is geen sprake van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot maximaal één jaar te beperken.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn ouderdomspensioen met volledige terugwerkende kracht dient te worden herzien, omdat sprake is van een onmiskenbaar onjuist toekenningsbesluit als gevolg van een fout van de Svb. Daarbij is aangevoerd dat het aanvraagformulier AOW niet de optie bevat om aan te geven dat sprake is van een meerpersoonshuishouden. Door de gebrekkige vraagstelling in het formulier is het de Svb te verwijten dat het AOW-pensioen niet juist is vastgesteld. Bovendien zou de Svb de door appellant bij de aanvraag verstrekte gegevens onvoldoende hebben gecontroleerd en zou de Svb bij het informatieformulier onvoldoende informatie hebben verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de herziening.
4.2.
De Svb heeft ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels ontwikkeld (SB1076). Volgens dit beleid kan een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.3.
Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is volgens het beleid sprake als de Svb op basis van de gegevens die ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de Svb beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. De Svb verhoogt de uitkering in dergelijke gevallen ambtshalve of op verzoek met volledige terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. Deze termijn wordt berekend vanaf het moment waarop de Svb haar fout heeft geconstateerd, dan wel de betrokkene een verzoek om herziening heeft ingediend. In overige gevallen wordt de uitkering met analoge toepassing van artikel 17, derde lid, van de AOW verhoogd met een terugwerkende kracht van ten hoogste een jaar. Als volgens de regels, beschreven in SB1070 over terugwerkende kracht van meer dan een jaar, sprake is van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken, dan komt de Svb met volledig terugwerkende kracht terug van haar besluit, echter met een maximum van vijf jaar. Dit beleid is door de Raad in zijn rechtspraak aanvaard.
4.4.
De Svb heeft zich met inachtneming van dit beleid op het standpunt gesteld dat de onjuistheid van het toekenningsbesluit van 2 mei 2011 geen gevolg is van een fout van de Svb. De Svb wordt gevolgd in dit standpunt. Met de rechtbank wordt overwogen dat het aanvraagformulier AOW wel de mogelijkheid bood om naast de partner ook inwonende kinderen te vermelden. Beide opties konden immers worden aangekruist. Voor zover het appellant onduidelijk was hoe hij het formulier moest invullen, had het op zijn weg gelegen om hierover informatie in te winnen bij de Svb.
4.5.
Ter zitting is aan de orde geweest hoe bij de Svb de behandeling van een aanvraag om toekenning van een AOW-pensioen verloopt. De Svb gaat bij een toekenningsbesluit uit van de gegevens zoals die staan vermeld op het aanvraagformulier. De brp wordt niet geraadpleegd. De gegevens van de aanvrager en zijn partner worden in het systeem ingevoerd, waarna door middel van bestandsvergelijking met de brp wordt nagegaan of de door de aanvrager verstrekte gegevens overeenstemmen met de gegevens die zijn opgenomen in de brp. Een niet op het aanvraagformulier vermeld meerderjarig kind wordt daarbij niet door het systeem gesignaleerd. Slechts indien een wijziging plaatsvindt in de gezinssituatie ontvangt de Svb van de brp een melding. In het geval van appellant was de Svb tot en met 2008 ervan op de hoogte dat op het adres van appellant (toen nog) minderjarige kinderen woonden, aangezien appellant tot hun 18e jaar kinderbijslag voor hen heeft ontvangen.
4.6.
Uitgaande van de opgaaf van appellant dat hij samenwoonde met zijn partner, bestond voor de Svb geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van appellant. Dat betekent dat geen sprake is van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb. Appellant heeft niet tijdig alle van belang zijnde informatie verstrekt.
4.7.
Met de rechtbank wordt verder overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval waarin de Svb aanleiding zou moeten zien om verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar te overwegen. Onbekendheid met wet- of regelgeving levert volgens vaste rechtspraak van de Raad geen bijzonder geval op. Dit betekent dat de Svb terecht het AOW-pensioen met één jaar terugwerkende kracht, derhalve met ingang van september 2014, heeft herzien.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 januari 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.A.E. Lageweg

JL