ECLI:NL:CRVB:2019:2670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
17/7804 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had op 19 april 2017 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 6 december 2016 ongegrond verklaard, waarbij appellant geen WIA-uitkering werd toegekend per 20 december 2016. Het Uwv stelde dat appellant, ondanks zijn medische klachten, nog in staat was om een aantal functies te vervullen, waardoor zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg.

Tijdens de zitting heeft appellant herhaald dat zijn psychische klachten niet goed waren ingeschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit juist had ingeschat. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat er geen reden was om aan te nemen dat de verzekeringsartsen het rapport van bedrijfsarts De Vos niet hadden meegewogen in hun beoordeling. De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen relevante nieuwe argumenten of medische informatie had aangevoerd die de eerdere besluiten konden ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant per 20 december 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.7804 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2017, 17/3593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] , gevestigd te [gemeente] (werkgever)
Datum uitspraak: 25 juli 2019
Zitting heeft: A.T. de Kwaasteniet
Griffier: M. Graveland
Ter zitting zijn verschenen: M.N.A. van der Voort namens appellant, mr. J.J. Grasmeijer, gemachtigde van het Uwv en A.J.M. Slot namens werkgever.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van
19 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van 6 december 2016 ongegrond verklaard.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv besloten aan appellant per 20 december 2016 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toe te kennen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant met zijn arbeidsbeperkingen die het gevolg zijn van zijn medische klachten, nog in staat moet worden geacht een aantal functies te verrichten, waardoor zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 35%.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft gesteld. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de besluiten zorgvuldig door het Uwv zijn voorbereid.
Het beroep van de gemachtigde van appellant ter zitting dat verzekeringsarts Jansen niet alle relevante informatie heeft meegewogen, in het bijzonder het rapport van bedrijfsarts
De Vos van 12 september 2016, slaagt niet. Het rapport bevindt zich in het dossier en er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen dat rapport niet bij de beoordeling hebben betrokken. Bovendien heeft de bedrijfsarts gemeld dat het gaat om een tijdelijke verergering van de klachten.
Tevens wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat er geen reden is om de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit niet juist te achten. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. De medische ontwikkelingen na de datum in geding (20 december 2016) moeten bij de beoordeling buiten beschouwing blijven. Ook is duidelijk geworden dat de oogklachten van appellant voor de beoordeling niet meer relevant zijn.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv de fysieke beperkingen van appellant juist heeft ingeschat. In hoger beroep heeft appellant geen relevante nieuwe argumenten aangevoerd of medische informatie overgelegd.
Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Hij heeft verwezen naar een al in de beroepsfase overgelegde brief van behandelend psychiater Kuipers van 8 december 2017. Appellant heeft ook in hoger beroep gemotiveerd aangevoerd dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn, in het bijzonder de functie van soldering technician (SBC-code 111180).
De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 15 november 2016 voldoende beperkingen zijn opgenomen in verband met de psychische klachten van appellant. Verder is voldoende gemotiveerd dat de drie voor appellant geselecteerde functies voor hem geschikt zijn. Ook de concentratie belasting van de genoemde functie is niet zodanig, dat appellant die met zijn beperkingen niet zou kunnen uitoefenen.
Het Uwv heeft terecht aan appellant per 20 december 2016 geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het hoger beroep slaagt daarom niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) A.T. de Kwaasteniet
GdJ