ECLI:NL:CRVB:2019:2590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
18/5129 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant had op 8 december 2017 een aanvraag ingediend voor bijstand, welke was afgewezen op 5 januari 2018. Deze afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 maart 2018. De reden voor de afwijzing was dat de financiële situatie van de appellant niet voldoende duidelijk was, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 15 augustus 2018 het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie, ondanks zijn verklaring dat hij klusjes had verricht waarvoor hij geld had ontvangen. De rechtbank vond het onduidelijk hoeveel geld hij had verdiend en oordeelde dat de appellant als aanvrager van bijstand verplicht was om bewijsstukken over te leggen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij zijn financiële situatie voldoende inzichtelijk had gemaakt en dat het college niet had aangetoond dat hij inkomsten had. De Raad oordeelde echter dat de gronden van de appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en voegde toe dat het college terecht om nadere gegevens had verzocht, aangezien in Suwinet geen inkomsten uit onderhandse klussen voor familie en vrienden worden geregistreerd. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5129 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2018, 18/3323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: V.Y. van Almelo
Appellant is niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In geschil is de afwijzing van een aanvraag van appellant om bijstand met ingang van
8 december 2017 bij besluit van 5 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
27 maart 2018 (bestreden besluit). Het college heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat de financiële situatie van appellant niet duidelijk is als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant volgens zijn eigen verklaring klusjes heeft verricht waarvoor hij ook geld heeft gekregen, maar volstrekt onduidelijk is hoeveel geld hij daarvoor heeft gekregen. Dat het om niet meer dan kleine bedragen ging, heeft hij niet onderbouwd met stukken. Als aanvrager van bijstand mag van appellant worden verwacht dat hij bewijzen overlegt van de financiële bijdragen die hij heeft ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de in bezwaar door appellant overgelegde verklaringen niet meer duidelijkheid geven in zijn financiële situatie voorafgaande aan de aanvraag.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn financiële situatie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Hij heeft met bewijsstukken genoegzaam onderbouwd hoe hij in het levensonderhoud heeft voorzien in de maanden voor de aanvraag. Daarnaast heeft het college niet aangetoond dat hij inkomsten heeft gehad en had het college Suwinet moeten raadplegen.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust en voegt daar nog het volgende aan toe. Het college had weliswaar Suwinet kunnen raadplegen, maar in Suwinet worden geen inkomsten geregistreerd uit onderhandse klussen voor familie en vrienden. Het college heeft dan ook terecht aan appellant verzocht om nadere gegevens met betrekking tot de klusjes en de verdiensten hieruit over te leggen.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) M. Hillen