ECLI:NL:CRVB:2019:2589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet door verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet is afgewezen. Appellanten, die in het buitenland verbleven, hebben op 31 juli 2017 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Velsen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellante gedurende de referteperiode van drie jaar een laag inkomen had. Appellante woonde tot 6 februari 2016 in Thailand en heeft niet kunnen aantonen dat zij in die periode een laag inkomen had.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag voldeed. De overgelegde documenten, zoals kopieën van overboekingen en leningen, waren niet voldoende om aan te tonen dat appellante gedurende de referteperiode een inkomen had dat niet boven de bijstandsnorm uitkwam.
In hoger beroep hebben appellanten de gronden herhaald die zij in beroep hebben aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college appellanten na de aanvraag in de gelegenheid had gesteld om nadere gegevens over te leggen, en dat de bewijslast bij appellanten lag. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante voldeed aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.