ECLI:NL:CRVB:2019:2589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
18/4762 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet door verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet is afgewezen. Appellanten, die in het buitenland verbleven, hebben op 31 juli 2017 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Velsen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellante gedurende de referteperiode van drie jaar een laag inkomen had. Appellante woonde tot 6 februari 2016 in Thailand en heeft niet kunnen aantonen dat zij in die periode een laag inkomen had.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag voldeed. De overgelegde documenten, zoals kopieën van overboekingen en leningen, waren niet voldoende om aan te tonen dat appellante gedurende de referteperiode een inkomen had dat niet boven de bijstandsnorm uitkwam.

In hoger beroep hebben appellanten de gronden herhaald die zij in beroep hebben aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college appellanten na de aanvraag in de gelegenheid had gesteld om nadere gegevens over te leggen, en dat de bewijslast bij appellanten lag. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante voldeed aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

18.4762 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2018, 18/1104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Velsen (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: V.Y. van Almelo
Ter zitting is voor appellanten mr. V.J.M. Janszen, advocaat, verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 31 juli 2017 hebben appellanten een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet ingediend. Bij besluit van 8 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2018 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat bij appellante niet kan worden vastgesteld of zij over de periode van drie jaar voorafgaande aan de aanvraag een laag inkomen had. Appellante woonde tot 6 februari 2016 in Thailand. Zij is er niet in geslaagd om met stukken te onderbouwen dat zij tijdens haar verblijf in Thailand in de periode van 31 juli 2014 tot 6 februari 2016 geen, dan wel een zeer laag inkomen had.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij voor eisers “appellanten” moet worden gelezen:
“Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende is aangetoond dat eiseres de gehele referteperiode een inkomen heeft gehad van maximaal de toepasselijke bijstandsnorm. De in bezwaar overgelegde kopieën van overboekingen naar een internationaal rekeningnummer ten behoeve van huur dateren van het najaar 2016 toen eiseres al in Nederland woonachtig was. Ten aanzien van de in beroep overgelegde stukken heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat deze stukken ook zijn beoordeeld maar onvoldoende zijn om alsnog tot toekenning van de aanvraag over te gaan. In beroep zijn twee overeenkomsten van geldlening overgelegd die door de moeder van eiseres zijn aangegaan, één gedateerd op 11 juli 2013 en de ander op
15 maart 2016. Ten tijde van de laatste lening woonde eiseres al in Nederland. De lening van 11 juli 2013 zegt niets, althans onvoldoende over het inkomen van eiseres in de periode van 31 juli 2014 tot februari 2016. Door eiseres is ook niet aannemelijk gemaakt dat de lening is aangegaan om te kunnen voorzien in haar kosten van levensonderhoud. De verklaring van de moeder van eiseres is daartoe niet voldoende. Met de onvertaalde kopie van het kasboek, naar zeggen van de gemachtigde van eiseres opgesteld door de bank naar aanleiding van de lening, is evenmin aangetoond dat eiseres over de referteperiode een inkomen heeft gehad van maximaal de toepasselijke bijstandsnorm. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag af te wijzen.”
Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn in hoofdzaak een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust en voegt daar nog het volgende aan toe. Weliswaar heeft het college appellanten na de aanvraag niet in de gelegenheid gesteld of verzocht om nadere gegevens over te leggen over het inkomen van appellante, maar uit het bestreden besluit blijkt dat appellanten na de hoorzitting in bezwaar alsnog in de gelegenheid zijn gesteld om nadere gegevens over te leggen. Appellanten hebben vervolgens nadere gegevens overgelegd en deze gegevens zijn meegenomen bij de beoordeling van het bezwaar. Daarnaast rust de bewijslast op appellanten als aanvragers van de individuele inkomenstoeslag. Anders dan appellanten menen is de weigeringsgrond niet dat appellante lange tijd in het buitenland heeft verbleven, maar ligt aan de afwijzing ten grondslag dat het recht op een individuele inkomenstoeslag niet kan worden vastgesteld omdat niet kan worden vastgesteld dat appellante voldoet aan de voorwaarde van een laag inkomen gedurende de referteperiode. De overgelegde verklaringen van familieleden maken dit niet anders, aangezien deze niet objectief en verifieerbaar zijn.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) M. Hillen