ECLI:NL:CRVB:2019:2554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
16/6706 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante, die als ziekenverzorgende heeft gewerkt en op 8 april 2013 uitviel wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar op 17 september 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 44,11%. Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische motivering in hoger beroep door het Uwv was aangepast, waardoor het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had. Echter, op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd deze schending gepasseerd, omdat aannemelijk was dat appellante niet benadeeld was door deze schending. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat, zelfs zonder het gebrek in de motivering, een besluit met dezelfde uitkomst zou zijn genomen.

De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.792,- bedroegen, inclusief griffierechten. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier W.M. Swinkels, en werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.

Uitspraak

16.6706 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
14 september 2016, 16/894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater dr. M.J.A. Tijssen heeft op
25 juni 2018 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige een zienswijze ingediend.
De deskundige heeft op 27 september 2018 nader gerapporteerd.
Partijen hebben hierop gereageerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als ziekenverzorgende. Op 8 april 2013 is zij uitgevallen wegens psychische klachten. Bij besluit van 17 september 2015 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 4 september 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeid (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,11%. Bij besluit van 23 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelend artsen in hun beoordeling meegenomen. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat die informatie onjuist is uitgelegd. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 december 2015 (FML) zijn neergelegd. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden opnieuw ingebracht. Volgens appellante was het medisch onderzoek niet zorgvuldig. Appellante is van mening dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar het rapport van een psychiater en psycholoog van 15 mei 2015. Appellante heeft verder aangevoerd dat de FML niet juist is vastgesteld. Appellante is niet in staat tot persoonlijk en sociaal functioneren. Volgens appellante kan zij de geselecteerde functies niet vervullen. Appellante heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen.
4.2.
De deskundige heeft op 25 juni 2018 een rapport uitgebracht op basis van dossieronderzoek en spreekuurcontact op 18 mei en 5 juni 2018. Zij is tot de conclusie gekomen dat zij zich kan vinden in de beschrijving van de problematiek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens rapport van 22 december 2015. De deskundige heeft daartoe onder meer te kennen gegeven dat de behandeling van appellante jarenlang niet adequaat is geweest en dat het daarom mogelijk is dat de klachten van appellante nog verminderen en de copingsstijlen verbeteren. Het is echter volgens de deskundige niet de verwachting dat appellante binnen een afzienbare tijd gaat herstellen. De deskundige denkt dat de aandacht- en concentratieproblemen van appellante in de FML van 22 december 2015 onderschat zijn. Ook is de deskundige van mening dat appellante niet in staat is om emotionele problemen van anderen te hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie van 27 augustus 2018 gemeld dat en gemotiveerd waarom het deskundigenrapport geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. De deskundige heeft bij nader rapport van 27 september 2018 te kennen gegeven dat zij zich kan vinden in de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op basis van de CBBS-systematiek geen aandacht- en concentratiestoornissen moeten worden vastgesteld, maar dat zij haar standpunt handhaaft dat appellante niet in staat is om emotionele problemen van anderen te hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperking bij dit item van de FML vervolgens in de FML van 3 oktober 2018 gewijzigd naar sterk beperkt.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. In haar rapport en de nadere reactie heeft de deskundige inzichtelijk gemotiveerd waarom zij reden ziet voor een aanvullende beperking. Appellante heeft hiertegen niets meer ingebracht.
4.4.
Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het arbeidskundig rapport van
9 oktober 2018 afdoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies, ook met de aanvullende beperking, de bij de FML van 3 oktober 2018 vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
5. Omdat de medische motivering in hoger beroep is aangepast door het Uwv, staat vast dat het bestreden besluit niet was voorzien van een deugdelijke motivering. Deze schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de (proces)kosten die appellante in beroep en hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 768,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.792,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) W.M. Swinkels

TM