ECLI:NL:CRVB:2019:2538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een productiemedewerkster na ziekmelding en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, een productiemedewerkster, had zich op 22 juni 2016 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten, terwijl zij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze per 12 december 2016 na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij lijdt aan ernstige gezondheidsproblemen, waaronder ME/CVS en POTS, en dat zij niet in staat is om te werken. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die haar stellingen ondersteunen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.