ECLI:NL:CRVB:2019:2465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die eerder een loongerelateerde WIA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld vanwege psychosomatische en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante vanaf 22 juni 2016 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat was uitgevoerd door een verzekeringsarts en een psychiater, die de beperkingen van appellante in kaart hadden gebracht.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen deugdelijke grondslagen hadden. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en fysieke klachten.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van appellante opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek inderdaad zorgvuldig was en dat de bevindingen van de psychiater, die de situatie van appellante had geëvalueerd, terecht waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante, op basis van de vastgestelde belastbaarheid, geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de proceskosten werden niet toegewezen.