ECLI:NL:CRVB:2019:2453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
17/5744 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die als verkoopster werkte, was sinds 6 april 2006 uitgevallen en had in 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2015 door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 14 januari 2016.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag rustte. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en verzocht om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de medische situatie van appellante overeenkomt met de beschrijvingen in de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat er geen twijfel bestond over de passendheid van de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier.

Uitspraak

17.5744 WIA

Datum uitspraak: 24 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 juli 2017, 16/6958 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Namens appellante is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster. Voor dat werk is zij op
6 april 2006 uitgevallen. Bij besluit van 30 december 2008 heeft het Uwv aan appellante over de periode van 3 april 2008 tot 3 november 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Aansluitend is een
WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Op verzoek van de ex-werkgever van appellante heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts op 6 augustus 2015 en op basis van diens bevindingen heeft een arbeidsdeskundige rapport uitgebracht. Bij besluit van 13 november 2015 heeft het Uwv hierop de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 14 januari 2016 (datum in geding) beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2016 ten grondslag. Daarbij is een door het Uwv ingestelde psychiatrische expertise bij Psyon betrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat het bestreden besluit rust op een deugdelijke medische grondslag. Tot slot heeft de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen redenen gezien om een overschrijding van de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies aan te nemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op de datum in geding niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante gemeld dat de medische situatie zoals die is beschreven in de rapporten van de verzekeringsartsen en in het rapport van de door het Uwv ingeschakelde psychiater van Psyon overeenkomt met de situatie zoals die door de behandelend sector is omschreven. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen, omdat er volgens appellante voldoende twijfel is opgeroepen over de vraag of de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Volgens appellante vinden er overschrijdingen plaats bij de items 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.9.9 (persoonlijk risico) en 2.9 (samenwerken). Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies wordt overschreden.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het arbeidskundig rapport van
14 september 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de functies zien op gestructureerd en routinematig werk met duidelijke werkzaamheden die overzichtelijk en voorspelbaar (niet complex) zijn, dat de concentratie gericht is op het te vervaardigen product, dat in de functies geen sprake is van een verhoogd persoonlijk risico en dat in de functies enkel wordt samengewerkt met een afgebakende deeltaak. Met wat ter zitting is gesteld over het mogelijke gevaar van een soldeerpen en werken met machines en over mogelijke overschrijdingen op het gebied van vasthouden van de aandacht en op het gebied van samenwerken, is geen twijfel opgeroepen over de passendheid van de geselecteerde functies. Daarbij wordt betrokken dat het probleem bij vasthouden van de aandacht minder speelt bij eenvoudige handelingen. In de geselecteerde functies is geen sprake van het langer achtereen moeten vervullen van complexere taken. In de FML is verder opgenomen dat appellante niet op grote hoogte mag werken, niet kan werken in beroepsmatige chauffeursfuncties en niet mag werken met gevaarlijke machines. Afdoende is toegelicht dat deze omstandigheden zich in de geselecteerde functies niet voordoen. Verder is in de FML opgenomen dat appellante met anderen kan werken, maar met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. De geselecteerde functies passen hierbij.
4.3.
Wegens het ontbreken van de daarvoor noodzakelijke twijfel bestaat geen aanleiding een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) W.M. Swinkels

RB