ECLI:NL:CRVB:2019:2440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
18-1019 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en recht op nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een nabestaandenuitkering aan appellante, die sinds 1 november 2015 een uitkering ontving ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot op 18 november 2015. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 17 juni 2016 medegedeeld dat appellante niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering, omdat haar jongste zoon niet langer tot haar huishouden behoort en zij voor minder dan 45% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 21 april 2017.

De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist zijn. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld en dat zij niet in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. De Svb heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De Raad heeft vastgesteld dat met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad heeft het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18.1019 ANW

Datum uitspraak: 24 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 januari 2015, 17/3835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.M. Arents-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog reacties en stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Arents-Veldkamp. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Desgevraagd heeft de Svb nog gereageerd en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 november 2015 een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat haar echtgenoot op 18 november 2015 is overleden en haar minderjarige zoon ten tijde van de aanvraag om een nabestaandenuitkering tot haar huishouden behoorde.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft de Svb appellante medegedeeld dat zij, aangezien haar jongste zoon niet meer tot haar huishouden behoort, met ingang van 31 mei 2016 niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering ingevolge de ANW. Verder heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij nog wel recht heeft op een nabestaandenuitkering indien zij voor meer dan 45% arbeidsongeschikt kan worden geacht. Omdat appellante zich arbeidsongeschikt achtte, is zij onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Bij brief van 5 augustus 2016 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de Svb bericht dat appellante voor minder dan 45% arbeidsongeschikt is te achten in het kader van de ANW.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 17 juni 2016 ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van 21 april 2017 dat bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft de
Svb − onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep − overwogen dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering, aangezien zij voor minder dan 45% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en haar minderjarige zoon niet langer tot haar huishouden behoort.
2. In de aangevallen uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu dat is gebaseerd op dossieronderzoek, eigen (psychisch) onderzoek en informatie van de behandelend sector. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd noch in de overige beschikbare gegevens vindt de rechtbank aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de arbeidsbeperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2017 niet juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en ziet ook geen reden een deskundige te benoemen. Nu eerst in beroep het bestreden besluit wat betreft de arbeidskundige beoordeling in voldoende mate is onderbouwd is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu uit een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat er voldoende functies voor appellante kunnen worden geselecteerd, die passen binnen haar belastbaarheid als vermeld in de FML. De rechtbank heeft het Uwv bij de aangevallen uitspraak veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en tot het vergoeden van het betaalde griffierecht.
3.1.
Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zij wat betreft haar schouderklachten − onder verwijzing naar informatie van de behandelend sector − meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de FML van 7 maart 2017 aangenomen. Appellante is voorts van oordeel dat zij niet in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. Zij verzoekt daarom de aangevallen uitspraak te vernietigen, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2018 verzoekt de Svb de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Wettelijk kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.2.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.1.
De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank zoals weergeven in de aangevallen uitspraak en de daarop gebaseerde conclusie. Terecht komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de voorhanden zijnde gedingstukken het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de aangepaste FML met alle bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid in voldoende mate rekening is gehouden. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep en ter zitting van de Raad naar voren is gebracht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv bij rapport van 6 februari 2019 desgevraagd − na overleg met de arbeidskundige bezwaar en beroep − nader op overtuigende en toereikende wijze gemotiveerd dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met mogelijke overbelasting van de linkerarm in verband met de rechterschouderklachten van appellante. De beperking om zware lasten te hanteren is ook voor links aan de orde en de belasting in de geselecteerde functies is voor de linkerarm niet zwaarder dan voor de rechterarm toegestaan. Wat betreft het door appellante overgelegde operatieverslag merkt de verzekeringsarts in genoemd rapport terecht op dat dat verslag ziet op een operatie ongeveer twee jaar na de hier in geding zijnde datum en de bevindingen bij de operatie geven geen reden te veronderstellen dat appellante op de datum in geding meer beperkt was dan aangenomen. Gegeven de FML en gelet op het voorgaande is met de klachten van de rechterschouder reeds in voldoende mate rekening gehouden.
4.2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank terecht van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.3.
Conclusie
4.3.1.
Uit hetgeen onder 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
4.3.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M.A.E. Lageweg
md