ECLI:NL:CRVB:2019:2357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
17/5124 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019, is het hoger beroep ingesteld door appellanten, vertegenwoordigd door mr. M. Koolhoven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De appellanten hebben hun hoger beroep ingetrokken na een schikking, waarbij in de vaststellingsovereenkomsten finale kwijting is verleend. Dit betekent dat er geen verdere verplichtingen of vorderingen meer bestaan tussen de partijen, wat de basis vormt voor de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding. De Raad heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor een proceskostenveroordeling, aangezien de staatssecretaris niet in de gelegenheid is gesteld om een verweerschrift in te dienen en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de beslissing om het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen is definitief.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 juli 2019
17/5124 AW, 17/5125 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 juni 2017, 17/1276 en 17/1338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante], beide wonende te [woonplaats] (appellanten)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. M. Koolhoven hoger beroepen ingesteld.
Per faxbericht van 10 april 2019 heeft mr. Koolhoven namens appellanten de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
De staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat mr. Koolhoven, namens appellanten, in verband met een schikking de hoger beroepen heeft ingetrokken.
In de vaststellingsovereenkomsten van 28 februari 2019 is in artikel 9 finale kwijting het volgende opgenomen: “Na uitvoering en/of voldoening van het vorenstaande zullen partijen jegens elkaar geen verdergaande verplichtingen hebben uit hoofde van het tussen hen bestaande dienstverband, de wijze van beëindiging daarvan, of uit welke andere hoofde dan ook behoudens de wettelijke en voortvloeiende uit deze overeenkomst. Partijen verlenen elkaar daarmee over en weer finale kwijting en verklaren dat zij, behoudens de nakoming van deze overeenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben”.
Gelet op de uit de vaststellingsovereenkomsten voortvloeiende finale kwijting tussen partijen is er geen ruimte voor een proceskostenveroordeling. De vraag in hoeverre kan worden gezegd dat de staatssecretaris aan appellanten tegemoet is gekomen behoeft dus geen beantwoording. Het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellanten zal worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellanten af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2019.
(getekend) H. Benek
(getekend) L.R. Carlier
IvR