ECLI:NL:CRVB:2019:234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-vervolguitkering na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als cultureel opbouwmedewerkster werkte, had zich op 16 februari 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2014 vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45-55%. Na een verzoek om herbeoordeling in 2014, heeft het Uwv in 2015 het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 53,05% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.738,62 per maand, zonder gevolgen voor de WGA-vervolguitkering.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, omdat deze appellante niet zelf had onderzocht. In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar herhaald en verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had alle relevante informatie meegenomen in zijn beoordeling, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van zijn conclusies. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.