ECLI:NL:CRVB:2019:234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
17/646 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-vervolguitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als cultureel opbouwmedewerkster werkte, had zich op 16 februari 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2014 vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45-55%. Na een verzoek om herbeoordeling in 2014, heeft het Uwv in 2015 het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 53,05% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.738,62 per maand, zonder gevolgen voor de WGA-vervolguitkering.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, omdat deze appellante niet zelf had onderzocht. In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar herhaald en verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had alle relevante informatie meegenomen in zijn beoordeling, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van zijn conclusies. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Uitspraak

17.646 WIA

Datum uitspraak: 24 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 december 2016, 15/5795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als cultureel opbouwmedewerkster voor 33 uur per week. Op 16 februari 2012 heeft zij zich ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet met psychische klachten. Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 13 februari 2014 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In aansluiting op de loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 30 september 2014 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45-55%.
1.2.
Appellante heeft het Uwv verzocht om een herbeoordeling wegens verslechterde gezondheid met ingang van 2 juni 2014. Het onderzoek door een arts van het Uwv heeft plaatsgevonden op 3 september 2014 en op basis van diens bevindingen heeft de arbeidsdeskundige op 6 februari 2015 rapport uitgebracht. Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het Uwv vervolgens het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 53,05% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.738,62 per maand en daarbij vastgesteld dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de WGA-vervolguitkering. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het door appellante in beroep ingebrachte rapport van verzekeringsarts J.H.L.Wijers de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft gewijzigd, de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was. Het beroep is daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft beoordeeld of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft overwogen dat de (verzekerings)artsen een zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, zoals verwoord door verzekeringsarts bezwaar en beroep in de in beroep ingediende nadere rapporten. Over de door Wijers gestelde noodzaak van een urenbeperking, heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 februari 2016 gemotiveerd dat hiervoor geen reden is, gelet op de aangenomen beperkingen voor energetische belasting en het ontbreken van een sterk verhoogde recuperatiebehoefte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 april 2016 inzichtelijk gemotiveerd dat hij geen aanleiding zag om de conclusie in het nadere rapport van Wijers van 11 maart 2016, dat geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden, te volgen. Voor inschakeling van een deskundige heeft de rechtbank dan ook geen grond gezien. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij nader rapport van 23 februari 2016 afdoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft daarom bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden opnieuw ingebracht. Appellante meent dat er geen sprake is geweest van een medisch zorgvuldig onderzoek door de (verzekerings)artsen. Het dagverhaal is door de arts niet uitgevraagd, maar letterlijk overgenomen uit het eerdere verslag van de verzekeringsarts bij de einde wachttijd beoordeling. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet gezien. Appellante is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante is van mening dat de verzekeringsarts de beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Ten onrechte is er geen urenbeperking aangenomen. Ter onderbouwing verwijst appellante naar de rapporten van Wijers van 28 december 2015 en 11 maart 2016. Voorts meent appellante dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante heeft terecht gesteld dat het besluit zorgvuldiger zou zijn voorbereid als de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante in de bezwaarfase zelf had onderzocht, maar dit leidt niet tot de door appellante gewenste conclusie dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase alle beschikbare informatie beoordeeld en heeft in de beroepsfase de informatie van de primaire verzekeringsarts, de informatie van de behandelaars van appellante en de rapporten van Wijers meegenomen in zijn beoordeling. Hieruit volgt dat alle relevante informatie is meegewogen in de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat er geen aanleiding bestaat tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt van belang geacht dat deze verzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend heeft toegelicht waarom hij, mede naar aanleiding van het rapport van Wijers van 28 december 2015, aanvullende beperkingen aanneemt en waarom hij geen noodzaak ziet voor het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat er al beperkingen zijn aangenomen voor energetisch belastende activiteiten en dat er uit het dagverhaal, zoals uitgevraagd door de primaire verzekeringsarts, geen sterk verhoogde recuperatiebehoefte blijkt. Dat deze verzekeringsarts het eerder door een collega opgetekende dagverhaal integraal heeft overgenomen, waar het wenselijk was geweest dat hij zijn eigen woorden had gebruikt, leidt niet tot een andere conclusie. Voorts zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen argumenten voor het preventief aannemen van een urenbeperking. Uit het dagverhaal zoals dat door Wijers is opgesteld blijkt eveneens niet dat er een sterke recuperatiebehoefte bestaat op de datum in geding. Ook uit de medische informatie van de behandelaars van Altrecht van 20 januari en 13 mei 2015 blijkt niet dat er een noodzaak voor een urenbeperking is. Uit het protocol ‘Depressieve Stoornis’ blijkt dat de verzekeringsarts aandacht besteedt aan het dagverhaal, maar dat ook andere factoren van belang zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze factoren meegewogen in zijn beoordeling. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan daarom worden gevolgd. Daarmee ontbreekt ook een grondslag om een onafhankelijke deskundige verder onderzoek te laten doen. Het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige wordt dan ook afgewezen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de bij de FML vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met het nadere rapport van
23 februari 2016 inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom appellante deze functies, ook nu er aanvullende beperkingen zijn aangenomen, kan vervullen.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover in hoger beroep aangevochten.
4.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 januari 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) R.P.W. Jongbloed
GdJ