In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet, maar had ook een WW-uitkering. Het college had de bijstand herzien en een bedrag van € 3.504,33 netto teruggevorderd over de periode waarin appellant een WW-uitkering ontving. Appellant stelde dat het college niet adequaat had gereageerd op zijn melding dat hij een WW-uitkering ontving, en dat de terugvordering daarom niet gerechtvaardigd was volgens de zesmaandenjurisprudentie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het college op 18 november 2014 een signaal had ontvangen dat appellant te veel bijstand ontving, en dat het college niet adequaat had gereageerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waardoor het college een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen met betrekking tot de terugvordering over de periode van 1 oktober 2014 tot 18 mei 2015. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-.