ECLI:NL:CRVB:2019:2309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
18/526 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten en terugvordering bijstandsuitkering onder de Participatiewet

Op 16 juli 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Appellant ontving sinds 13 juni 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2016 ontving hij teruggaven van betaalde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, die door het college zijn verrekend met zijn bijstandsuitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de verrekening en terugvordering nietig waren, omdat de bijstand was toegekend op basis van de WWB en niet op basis van de Participatiewet (PW), die de WWB had vervangen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college op grond van het overgangsrecht de bijstand van appellant mocht verrekenen en terugvorderen op basis van de PW. De Raad stelde vast dat de besluiten die op basis van de WWB waren genomen, met ingang van 1 januari 2015 als besluiten op basis van de PW gelden. Dit betekent dat het college de bepalingen van de PW kon toepassen op de bijstand van appellant. De Raad concludeerde dat de artikelen 31 en 32 van de PW ook in de WWB stonden en dat de terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1 zowel onder de PW als de WWB een bevoegdheid van het college is.

Daarom werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.526 PW

Datum uitspraak: 16 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 januari 2018, 16/3803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Appellant is verschenen.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 13 juni 2013 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant heeft in 2015 en 2016 over de jaren 2013, 2014 respectievelijk 2015 diverse teruggaven van betaalde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen ontvangen, namelijk € 1.665,- over het jaar 2013, € 3.168,- over het jaar 2014 en € 3.163,- over het jaar 2015.
1.3.
Bij besluit van 8 juni 2016 (besluit 1) heeft het college de inkomsten uit de ontvangen teruggaven inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over de periode van
1 november 2015 tot en met 31 december 2015 verrekend met de bijstand over de maand mei 2016. Bij besluit van 4 augustus 2016 (besluit 2) heeft het college de bijstand over de periode van 13 juni 2013 tot en met 31 oktober 2015 teruggevorderd tot een bedrag van € 6.621,25. Daarbij is de teruggave over 2013 naar rato toegerekend aan de periode 13 juni 2013 tot en met 31 december 2013. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat op grond van de artikelen 31, eerste lid en 32, eerste lid van de PW sprake is van inkomen. Op grond van artikel 58, vierde lid, van de PW heeft het college de inkomsten over de periode van
1 november 2015 tot en met 31 december 2015 verrekend met de te verstrekken bijstand over de maand mei 2016. De overige teveel ontvangen bijstand over de periode van 13 juni 2013 tot en met 31 oktober 2015 wordt teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1 van de PW. Het college houdt daartoe maandelijks een bedrag in op de bijstand van appellant en houdt daarbij rekening met een beslagvrije voet van € 879,44.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe voert appellant het volgende aan. Appellant ontvangt sinds 13 juni 2013 bijstand. De bijstand is aan hem toegekend op de grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft de bijstand verrekend en teruggevorderd op grond van de PW. De verrekening en terugvordering zijn nietig omdat bijstand toegekend op grond van de WWB niet kan worden verrekend en teruggevorderd op grond van de PW. Er kan niet met terugwerkende kracht worden verrekend en teruggevorderd op grond van de PW. Het overgangsrecht voorziet hier niet in.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of het college op grond van het overgangsrecht de bijstand van appellant mocht verrekenen en terugvorderen op grond van de PW.
4.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de PW.
Artikel 78z, eerste lid, van de PW bepaalt dat door het college op grond van de WWB genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van de PW. Hieruit volgt dat aan appellant weliswaar bijstand is toegekend op grond van de op dat moment geldende
WWB, maar dat het besluit tot toekenning van de bijstand met ingang van 1 januari 2015 heeft te gelden als een besluit genomen op grond van de PW en dat het college de bepalingen van de PW mag toepassen op de bijstand van appellant. Op grond van het in artikel 78z, eerste lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval het toetsingskader zoals opgenomen in de PW van toepassing, welk kader voor zover hier van belang niet verschilt van dat van de WWB. De artikelen 31 en 32 van de PW stonden ook in de WWB en hadden in de WWB dezelfde strekking als onder de PW. Daarnaast is de terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1 zowel op de grond van de PW als onder de WWB een bevoegdheid van het college. Het voorgaande betekent dat het college op grond van de PW de ontvangen teruggaven inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen mocht verrekenen met de bijstand van appellant over mei 2016 en op grond van de PW de bijstand van appellant mocht terugvorderen.
4.3.
Uit 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) E. Stumpel