ECLI:NL:CRVB:2019:2267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de afwijzing van de aanvraag voor AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze aanvraag was eerder in oktober 2002 afgewezen, omdat de appellant nooit in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank had in eerdere procedures de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing was niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
In 2015 diende de appellant opnieuw een aanvraag in, waarbij hij claimde dat hij in Nederland had gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) wees deze aanvraag af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat de appellant geen recht had op AOW-pensioen, omdat hij niet kon aantonen dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De getuigenverklaringen die de appellant inbracht, werden als onvoldoende beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.