ECLI:NL:CRVB:2019:2267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
17/7295 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afwijzing van de aanvraag voor AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze aanvraag was eerder in oktober 2002 afgewezen, omdat de appellant nooit in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank had in eerdere procedures de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing was niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

In 2015 diende de appellant opnieuw een aanvraag in, waarbij hij claimde dat hij in Nederland had gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) wees deze aanvraag af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat de appellant geen recht had op AOW-pensioen, omdat hij niet kon aantonen dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De getuigenverklaringen die de appellant inbracht, werden als onvoldoende beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

17.7295 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 september 2017, 15/7899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van oktober 2002 is de aanvraag van appellant om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen, omdat appellant nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Bij beslissing op bezwaar van 4 november 2004 is het bezwaar tegen het besluit van oktober 2002 kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. Bij uitspraak van 27 juli 2005, 04/6186, heeft de rechtbank het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 4 november 2004 ongegrond verklaard. Hiermee is het besluit van oktober 2002 rechtens onaantastbaar geworden.
1.2.
Op 2 april 2015 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om toekenning van een pensioen op grond van de AOW. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij van 1 januari 1954 tot 30 februari 1964 heeft gewerkt bij [werkgever 1] en bij [werkgever 2]. Verder is een ‘acte d’individualité’ bijgevoegd, waaruit blijkt dat appellant en [naam X] dezelfde persoon zijn.
1.3.
Bij besluit van 26 mei 2015 is de aanvraag van 2 april 2015 afgewezen op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van oktober 2002.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 27 oktober 2015 is het bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant twee getuigenverklaringen ingezonden ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in 1964 bij de fabriek Lux heeft gewerkt. De Svb heeft op verzoek van de rechtbank alsnog nader onderzoek gedaan bij diverse instanties, maar tevergeefs.
2.2.
In de omstandigheid dat de Svb eerst in beroep nader onderzoek heeft gedaan, heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellant in zijn herhaalde aanvraag naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Appellant was van de werkzaamheden bij de [werkgever 2] op de hoogte toen hij zijn oorspronkelijke aanvraag deed en voordat het besluit van oktober 2002 werd genomen. Het stond de Svb daarom vrij om onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb de herhaalde aanvraag zonder nader onderzoek af te wijzen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een AOW-pensioen voor de toekomst. De Svb heeft nog nader onderzoek verricht bij verschillende instanties en heeft in zijn vraagstelling gewezen op de verschillende namen waaronder appellant bekend is. Appellant staat echter niet ingeschreven bij het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam of het Schakelregister en hij komt ook niet voor in de bestanden van de daarvoor in aanmerking komende pensioenfondsen. Uit dat onderzoek is niet gebleken dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Er is daarom niet komen vast te staan dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW. De door appellant ingebrachte getuigenverklaringen acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij in Nederland heeft gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

VC

DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme les décisions attaquées.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de le maître J.C. Borman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 21 juin 2019.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.