ECLI:NL:CRVB:2019:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/1482 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door energetische klachten en een ernstige psychische stoornis, had eerder recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juni 2016 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% was vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft ook een beroep gedaan op het beginsel van equality of arms, stellende dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende onafhankelijk zijn.

De Raad heeft overwogen dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De verzekeringsarts heeft de medische informatie van het Centrum voor Slaapgeneeskunde en andere behandelende artsen betrokken bij zijn oordeel. De Raad concludeert dat appellant voldoende ruimte heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen schending van het beginsel van equality of arms is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om benoeming van een onafhankelijk deskundige af, omdat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die zijn standpunt ondersteunt.

De uitspraak bevestigt dat de beperkingen die zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende zijn om tegemoet te komen aan de klachten van appellant. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn psychische klachten en slaapstoornis. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

17.1482 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 januari 2017, 16/3122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.L.J.M. van den Reek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Reek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur voor 33 uur per week, is op
12 augustus 2009 vanuit een werkloosheidssituatie uitgevallen vanwege energetische klachten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant niet beschikt over benutbare mogelijkheden omdat hij persoonlijk en sociaal disfunctioneert als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Bij besluit van 6 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
10 augustus 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100% vanwege geen benutbare mogelijkheden. Bij besluit van 26 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat in verband met de beëindiging van de loongerelateerde WGA‑uitkering appellant met ingang van 1 juni 2012 recht heeft op een WGA‑loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld.
1.2.
In verband met een heronderzoek heeft appellant op een vragenlijst sociaal-medische herbeoordeling op 25 november 2015 vermeld dat bij hem sprake is van een complete slapeloosheid waardoor hij 24 uur per dag wakker is. Hierdoor heeft hij steeds minder energie waardoor hij zich volledig arbeidsongeschikt acht.
1.3.
Er heeft een heronderzoek naar zijn functionele mogelijkheden plaatsgevonden. Een arts van het Uwv heeft geconcludeerd dat de door appellant geclaimde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden onderbouwd. De arts heeft vermeld dat uit de medische informatie van het Centrum voor Slaapgeneeskunde blijkt dat appellant wel slaapt. Omdat appellant niet erkent dat hij slaapt, heeft het centrum vastgesteld dat bij appellant sprake is van paradoxale insomnie in verband waarmee appellant is verwezen is naar GGzE voor cognitieve gedragstherapie en inzichtgevende therapie. Omdat de paradoxale insomnie het leven van appellant beheerst, is een gedeelte van zijn klachten te baseren op zijn onvermogen om tot ziekte-inzicht te komen en een gedeelte op deconditionering door inactiviteit passend bij de klachtbeleving. De verzekeringsarts heeft appellant beperkt geacht voor zware fysieke arbeid als ook voor het omgaan met conflicten en samenwerken. Voorts is hij gebaat bij vaste bekende werkwijze en is hij beperkt voor nacht- en onregelmatige diensten. Met deze beperkingen wordt rekening gehouden met de ervaren vermoeidheid en de snelle irritatie die appellant ervaart door zijn ervaren slaapstoornis. De arts heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
15 maart 2016. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van
7 april 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juni 2016 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de in bezwaar verkregen informatie aanleiding gezien de FML op 2 augustus 2016 aan te scherpen. Vanwege de in deze informatie vermelde stemmingsklachten en depressieve episode heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant uit preventief oogpunt aangewezen geacht voor een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder verhoogd persoonlijk risico. Ook heeft deze arts appellant nader beperkt voor het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens en het samenwerken in een afgebakende deeltaak. Het op basis van de FML van 2 augustus 2016 verrichte onderzoek door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgewezen dat het verlies aan verdienvermogen van appellant onveranderd 0% bedraagt. Daarop heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 2 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De informatie van de behandelend sector is uitdrukkelijk bij de beoordeling betrokken en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven tot het vaststellen van nadere beperkingen voor wat betreft de psychische belastbaarheid. De rechtbank heeft geen twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de artsen van het Uwv. Gemotiveerd is uiteengezet dat bij appellant geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op basis van geen benutbare mogelijkheden. Naar aanleiding van de grond dat appellant niet zelfredzaam is, heeft de primaire arts erop gewezen dat er een discrepantie is tussen de subjectieve klachtenbeleving en de objectieve medische bevindingen. De enkel subjectief ervaren klachten zijn niet bepalend bij het vaststellen van de beperkingen. De door appellant in beroep overgelegde informatie van de ervaringsdeskundige begeleider van de GGzE is niet afkomstig van een medicus. Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML is een urenbeperking niet aan de orde. Met de beperkingen wordt in voldoende mate tegemoet gekomen aan de slaapklachten, de ervaren vermoeidheid en de psychische klachten. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) heeft de rechtbank afgewezen, nu appellant geen belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt zodat er geen sprake is van schending van equality of arms. De ingebrachte medische informatie heeft geen twijfel gezaaid aan de juistheid van het standpunt van verzekeringsartsen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft toegelicht dat de belastbaarheid van de geselecteerde functies binnen de mogelijkheden van appellant ligt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft hij aangevoerd dat zijn situatie ten tijde van de datum in geding gelijk was aan de situatie in 2011 toen hij volledig arbeidsongeschikt was vanwege persoonlijk en sociaal disfunctioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Deze situatie is nog steeds aan de orde nu appellant door GGzE wordt begeleid om orde en structuur aan te brengen wat wijst op disfunctioneren. Als gevolg van de slaapstoornis komt hij door zijn vermoeidheidsklachten tot niets. Als hij niet volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, rechtvaardigt dit in elk geval een urenbeperking. Appellant heeft een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). Volgens appellant is geen sprake van gelijkwaardige positie van partijen omdat de verzekeringsartsen in dienst zijn van het Uwv en dus onvoldoende onafhankelijk zijn ten opzichte van het Uwv. Hoewel appellant alle voorhanden zijnde informatie heeft ingebracht, kan daaruit niet worden afgeleid wat zijn belastbaarheid is. Enkel met een rapport van een onafhankelijke verzekeringsarts kan appellant het standpunt van een verzekeringsarts van het Uwv betwisten. Hij kan een dergelijk rapport echter zelf niet betalen. Daarom dient door de Raad een verzekeringsarts als deskundige te worden benoemd en heeft appellant zijn verzoek om een deskundige te benoemen, herhaald. Tot slot is de functie van wikkelaar vanwege het samenwerken niet geschikt nu uit de omschrijving blijkt dat er met andere monteurs overlegd moet worden over de uit te voeren taken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Daartoe heeft de Raad overwogen dat uit het arrest Korošec volgt dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
4.1.2.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen en heeft daarvan gebruikt gemaakt. De ingebrachte informatie van de huisarts en het Centrum voor Slaapgeneeskunde is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De informatie is afkomstig van artsen en bevat informatie over de diagnose, klachten en doorverwijzing. De verzekeringsarts heeft deze informatie betrokken bij het vormen van een oordeel over de beperkingen van appellant. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat, als er wel stukken uit de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellant financieel in staat is om een rapport door een verzekeringsarts te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.2.1.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juni 2016 geen recht heeft op een WIA‑uitkering.
4.2.2.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Er is geen reden voor het oordeel dat met betrekking tot de klachten als gevolg van de slaapstoornis en psychische klachten onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. De artsen van het Uwv hebben uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat bij het vaststellen van de beperkingen rekening is gehouden met de paradoxale insomnie en de stemmingsklachten. Met de beperkingen in de FML van 2 augustus 2016, waarin onder meer forse beperkingen zijn vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, wordt voldoende tegemoet gekomen aan de klachten van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht waardoor appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hiermee verband houdende beperkingen zijn onderschat. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Het verzoek om benoeming van een onafhankelijk deskundige wordt dan ook om deze reden afgewezen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de FML, appellant de werkzaamheden kan verrichten die horen bij de functies die door de arbeidsdeskundige voor hem zijn geselecteerd. In de functie van wikkelaar is geen kenmerkende belasting op het samenwerken omdat daarin sprake is van een eigen deeltaak welke in lijn ligt met de in de FML opgenomen beperking bij item 2.9.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. De rechtbank heeft dit verzoek op juiste gronden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) M.A.E. Lageweg

CVG