ECLI:NL:CRVB:2019:2197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/4959 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars Ziektewet-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die zich op 8 april 2015 ziek meldde met fysieke klachten, ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarbij hij stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4959 ZW

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017, 16/5085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Blom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lader/losser van vliegtuigladingen. Daarnaast is hij werkzaam geweest als medewerker spoelkeuken. Op 8 april 2015 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met fysieke klachten zoals rechter arm- en schouderklachten, vermoeidheid en met beperkingen wat betreft lopen, staan en zien. Het Uwv heeft appellant met ingang van 15 april 2015 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur onderzocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten en heeft vervolgens een vijftal functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellant nog 84,05% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 maart 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep in opleiding is in haar rapport van 7 juni 2016 tot de conclusie gekomen dat appellant meer beperkingen heeft dan in de FML van 8 maart 2016 zijn vastgesteld. Op 7 juni 2016 heeft zij de FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 24 juni 2016 op basis van de aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor de functie van parkeercontroleur/handhaver. De resterende vier voor appellant geselecteerde functies heeft hij geschikt geacht. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellant nog 84,07% van zijn het maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 21 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 maart 2016 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een verklaring van 4 oktober 2016 van de behandelend orthopeed G.H.R. Albers overgelegd.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep een tweetal rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in opleiding van 25 november 2016 en 3 januari 2017 overgelegd.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn. Gelet op de onderzoeksactiviteiten is er geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomsten van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is in overweging genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar aanvullende rapport van 3 januari 2017 heeft gereageerd op de door appellant ter zitting overgelegde brief van de gemachtigde van de behandelend orthopedisch chirurg dr. J. Cheung van 15 september 2016 en in dit rapport inzichtelijk heeft uiteengezet dat deze brief geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen. De medische beperkingen van appellant zijn in de FML van 7 juni 2016 juist vastgesteld en het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Gegeven de juistheid van deze FML, is de rechtbank niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies niet kan verrichten. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 juni 2016 toereikend heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid in de resterende geselecteerde functies niet wordt overschreden. Voor het inwilligen van het verzoek van appellant om een deskundige in te schakelen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meer beperkingen heeft als gevolg van zijn klachten. Met name de voor hem vastgestelde belastbaarheid op het item ”reiken” acht hij niet juist. Daarbij heeft hij wederom gewezen op de in beroep overgelegde verklaring van de orthopedisch chirurg Albers waarbij hij heeft bestreden dat deze arts niet zou hebben begrepen wat het Uwv met de omschrijving van ‘reiken’ zou hebben bedoeld en dat Albers is opgeleid om de beperkingen van appellant vast te stellen.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts appellant op zijn spreekuur heeft onderzocht. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien op de hoorzitting en heeft zij bij haar beoordeling de beschikking gehad over de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie, waaronder informatie van de behandelend cardioloog en orthopedisch chirurg. Daarnaast heeft deze verzekeringsarts met de rapporten van 25 november 2016 en 3 januari 2017 gereageerd op de door appellant in beroep overgelegde (medische) informatie.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Bij appellant zijn als gevolg van de rechterschouderklachten en rugklachten beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Voorts is appellant als gevolg van zijn hartklachten en hoge bloedruk beperkt geacht voor stressfactoren, zoals productiepieken en conflicthantering, alsmede voor het langdurig werken bij temperaturen boven de 25º en voor traplopen. Op grond van de beschikbare medische gegevens kunnen deze beperkingen niet voor onjuist worden gehouden. Voor wat betreft de stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn schouderklachten op het item ”reiken” zwaarder beperkt is dan is aangenomen, wordt verwezen naar de in beroep overgelegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin is afdoende weerlegd dat de beperkingen als gevolg van de schouderklachten op dit item zijn onderschat. Reiken bij meer dan 50 cm is wel degelijk beperkt voor appellant tot maximaal 600 keer per uur. Reiken met gewicht is ook beperkt namelijk tot maximaal 60 keer per uur, omdat het schouderbelastend is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het eens met de orthopeed dat appellant niet de gehele dag ver kan reiken, maar daar is rekening mee gehouden bij het opstellen van de FML. Omdat geen sprake is van atrofie in de spieren van de rechterarm van appellant, hetgeen er op wijst dat appellant de schouder wel gebruikt, is er geen reden voor verdergaande beperkingen. Dit standpunt wordt onderschreven. Voorts wordt overwogen dat de visusklachten en de buikklachten geen aanleiding hebben gegeven om beperkingen aan te nemen en ook deze conclusies kunnen niet voor onjuist worden gehouden. De visusklachten worden gecorrigeerd door een bril en de buikklachten zijn niet terug te voeren op objectiveerbare afwijkingen. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en dat geen aanleiding wordt gezien om een deskundige in te schakelen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWB ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juni 2016 en het Resultaat functiebeoordeling van dezelfde datum. Daarin is toereikend gemotiveerd waarom de voorgehouden functies, met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen, voor appellant geschikt zijn.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC