ECLI:NL:CRVB:2019:2163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
17/5483 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herbeoordelingsverzoek in het kader van de WAO met betrekking tot medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 1988 een WAO-uitkering ontvangt, verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid vanwege verslechtering van haar gezondheid. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellante beperkingen had, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige oordeelde dat appellante geschikt was voor verschillende functies, wat leidde tot een WAO-uitkering van 35 tot 45%.

In bezwaar werd appellante opnieuw onderzocht door een revalidatiearts, die de FML aanpaste. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek deugdelijke grondslagen had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten.

De Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat geen informatie was ingewonnen bij de bedrijfsarts niet leidde tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, medisch geschikt was voor de geselecteerde functies. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.

Uitspraak

17.5483 WAO

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juli 2017, 16/4746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam A] en [naam B]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sedert 15 november 1988 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2.
Met een verzoek van 17 augustus 2015 heeft appellante verzocht om een herbeoordeling omdat haar gezondheid was verslechterd. Naar aanleiding van dit verzoek is zij op
2 november 2015 op het spreekuur onderzocht door een verzekeringsarts. In een rapport van 10 november 2015 is deze verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van rug-, nek-, knie-, hoofdpijn- en duizeligheisklachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
10 november 2015. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van
24 november 2015 tot de conclusie gekomen dat appellante op grond van deze FML geschikt is voor een vijftal functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 37,42%. Bij besluit van 30 november 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van 15 november 2015 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3.
In bezwaar is appellante op verzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht door revalidatiearts W.C.G. Blanken. Op 9 juni 2016 heeft deze revalidatiearts een rapport uitgebracht. Dit rapport is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding geweest om de op 10 november 2015 vastgestelde FML op 15 juni 2016 aan te passen. In een rapport van 16 juni 2016 is een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat op grond van de aangepaste FML de voor appellante geselecteerde functies nog steeds geschikt voor haar zijn. Bij besluit van 20 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 november 2015 ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de onderzoeken van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig zijn geweest. Daartoe is overwogen dat beide artsen dossieronderzoek hebben gedaan en bij hun beoordeling de beschikking hebben gehad over informatie van de behandelend artsen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog de beschikking gehad over het
expertiserapport van revalidatiearts Blanken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Voor wat betreft de geschiktheid van de functies heeft de rechtbank verwezen naar het Resultaat functiebeoordeling van 16 juni 2016 en de door het Uwv, nadat het onderzoek ter zitting was geschorst, in beroep nog overgelegde stukken. Met deze stukken, in samenhang gelezen met de rapporten van de arbeidsdeskundigen, is naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in deze functies niet wordt overschreden. Aangezien het Uwv pas in beroep een volledige motivering voor de signaleringen heeft gegeven, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Omdat de signaleringen in beroep alsnog toereikend zijn gemotiveerd, heeft de rechtbank de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft zij herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Zij heeft onder meer gesteld dat ten onrechte geen contact is opgenomen met de bedrijfsarts Prumel. Voorts heeft zij herhaald dat zij als gevolg van haar klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Zij heeft erop gewezen dat zij als gevolg van haar duizeligheid een paar keer is gevallen en bij een val in januari 2017 zelfs haar sleutelbeen heeft gebroken. Daarvan is zij nog steeds niet hersteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig onderzoek naar de klachten van appellante heeft plaatsgevonden wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts is onderzocht en dat deze arts bij de beoordeling van de medische situatie van appellante de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelende sector. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien tijdens de hoorzitting en heeft deze arts nog de beschikking gehad over medische informatie zoals die in bezwaar bekend is geworden, waaronder het rapport van revalidatiearts Blanken. De enkele omstandigheid dat door het Uwv geen informatie is ingewonnen bij de bedrijfsarts Prumel kan er niet toe leiden dat het medisch onderzoek als onzorgvuldig moet worden gekwalificeerd.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen kan evenmin voor onjuist worden gehouden. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante beperkt is voor het omgaan met conflicten, dat zij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en dat zij, als gevolg van haar duizeligheid, is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Voorts heeft hij haar beperkt geacht voor het werken in stof, rook, gassen en dampen. Daarnaast heeft hij appellante beperkt geacht voor buigen, duwen, trekken, trillingsbelasting, zware lasten hanteren, langdurig lopen, zitten en staan, veelvuldig knielen en hurken. Op grond van de beschikbare medische gegevens, waaronder met name het rapport van de revalidatiearts Blanken, kan niet worden vastgesteld dat daarmee de beperkingen van appellante zijn onderschat. Voor wat betreft de val van appellante in januari 2017 wordt overwogen dat deze val na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De eventuele beperkingen die uit deze val voortvloeien, kunnen dan ook niet van invloed zijn op de thans in geding zijnde belastbaarheid. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 15 juni 2016, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. Met de rechtbank wordt daarbij verwezen naar het op 16 juni 2016 vastgestelde Resultaat functiebeoordeling, de door het Uwv in beroep overlegde brief van 11 januari 2017 met het daarbij gevoegde, op 24 november 2015, vastgestelde Resultaat functiebeoordeling, alsmede de voormelde rapporten van de arbeidsdeskundigen. In deze gedingstukken zijn de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in deze functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) M.A.E. Lageweg
GdJ