ECLI:NL:CRVB:2019:2158
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en toegang tot de rechter
Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/4404 PW-V, waarin het verzet van de appellant tegen een eerdere uitspraak werd behandeld. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, maar dit hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat hij mogelijk in aanmerking kwam voor vergoeding van het griffierecht via de Participatiewet, maar dat de termijnen voor betaling en vergoeding niet parallel liepen. Hij stelde dat zijn inkomen onder de 90% van de bijstandsnorm lag en dat hij geen vermogen had om het griffierecht te betalen.
De Raad overwoog dat de toegang tot de rechter niet belemmerd mag worden door het niet betalen van griffierecht, vooral in situaties van betalingsonmacht. De Raad heeft eerder geoordeeld dat in dergelijke gevallen vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend. Echter, de Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn netto-inkomen lager was dan 90% van de bijstandsnorm en dat de door hem overgelegde uitkeringsspecificatie niet betrekking had op de relevante periode. Daarom werd het verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier M.A.A. Traousis, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.