ECLI:NL:CRVB:2019:2106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
18/2358 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/2358 ZW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 28 november 2018, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was de niet tijdige betaling van het griffierecht. De appellant had verzet aangetekend en dit verzet werd behandeld tijdens de zitting op 17 mei 2019, waarbij beide partijen niet verschenen.

De Raad overwoog dat de eerdere uitspraak berustte op de vaststelling dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellant had in zijn verzet aangegeven dat hij om vrijstelling van het griffierecht had verzocht, omdat hij sinds juli 2017 geen uitkering ontving. Hij vond het onbegrijpelijk dat zijn verzoek om vrijstelling was afgewezen, terwijl hij geen inkomen had.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er in het verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de appellant niet in verzuim was geweest. De Raad had de appellant eerder gewezen op de noodzaak om een verklaring voor betalingsonmacht tijdig in te dienen, en omdat deze termijn ongebruikt was verstreken, was het verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen. De Raad kwam hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vrijstellingsverzoek.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier M.A.A. Traousis, en werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 juni 2019
18/2358 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2018, 17/7588 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 28 november 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 mei 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 28 november 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 17 augustus 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat hij om vrijstelling van het griffierecht heeft verzocht en ten tijde van dat verzoek heeft meegedeeld dat hij sinds juli 2017 geen uitkering ontving. Het is voor appellant onbegrijpelijk dat het verzoek om vrijstelling is afgewezen terwijl hij geen inkomen had.
De Raad is van oordeel dat in verzet geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Appellant heeft om vrijstelling van het griffierecht verzocht en dit verzoek is door de Raad in behandeling genomen. De Raad heeft appellant bij brief van 27 juli 2018 een verklaring toegezonden en verzocht deze verklaring binnen twee weken te retourneren. Appellant is er daarbij op gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als de verklaring niet op tijd is teruggestuurd. Appellant heeft de termijn ongebruikt voorbij laten gaan waarna de Raad het verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft afgewezen. De Raad is hierdoor niet aan een inhoudelijke beoordeling van het vrijstellingsverzoek toegekomen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.A.A. Traousis
GdJ