ECLI:NL:CRVB:2019:2104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
18/3372 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/3372 ZW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de betalingstermijn voor het griffierecht. De uitspraak van 31 oktober 2018 stelde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in verzuim was.

Appellante heeft in haar verzetschrift aangegeven dat zij door financiële omstandigheden niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen. Ze ontving op 23 oktober 2018 geld van een familielid en heeft het griffierecht direct daarna overgemaakt. Tijdens de zitting op 17 mei 2019 heeft appellante herhaald dat zij financieel niet in staat was om tijdig te betalen en dat persoonlijke omstandigheden haar verhinderden om dit tijdig aan de Raad te melden.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat zij niet in verzuim was. Het griffierecht is pas na afloop van de termijn op 23 oktober 2018 ontvangen, en appellante heeft zich niet binnen de betalingstermijn tot de Raad gewend om betalingsonmacht te melden. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad heeft bepaald dat het te laat betaalde griffierecht van € 126,- aan appellante zal worden terugbetaald, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 juni 2019
18/3372 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 mei 2018, 17/5413 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 31 oktober 2018 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 17 mei 2019. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 31 oktober 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 18 augustus 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift geeft appellante te kennen dat zij door financiële omstandigheden niet in staat was het griffierecht binnen de gestelde termijn te betalen. Op 23 oktober 2018 heeft appellante geld van een familielid gekregen en het griffierecht meteen daarna overgemaakt aan de Raad.
Ter zitting heeft appellante nogmaals te kennen gegeven dat zij financieel niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen. Door persoonlijke omstandigheden was zij niet in staat om tijdig aan de Raad mee te delen dat zij het griffierecht niet kon betalen.
De Raad is van oordeel dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Binnen de gestelde termijn, die eindigde op 15 september 2018, is door de Raad geen griffierecht ontvangen. Eerst op 23 oktober 2018 is het griffierecht op de rekening van de Raad bijgeschreven. Dit is na afloop van de termijn. Appellante heeft zich niet binnen de betalingstermijn tot de Raad gewend en een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 126,-) zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.A.A. Traousis

KS