Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellante wordt terugbetaald.
Centrale Raad van Beroep
Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/3372 ZW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de betalingstermijn voor het griffierecht. De uitspraak van 31 oktober 2018 stelde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in verzuim was.
Appellante heeft in haar verzetschrift aangegeven dat zij door financiële omstandigheden niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen. Ze ontving op 23 oktober 2018 geld van een familielid en heeft het griffierecht direct daarna overgemaakt. Tijdens de zitting op 17 mei 2019 heeft appellante herhaald dat zij financieel niet in staat was om tijdig te betalen en dat persoonlijke omstandigheden haar verhinderden om dit tijdig aan de Raad te melden.
De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat zij niet in verzuim was. Het griffierecht is pas na afloop van de termijn op 23 oktober 2018 ontvangen, en appellante heeft zich niet binnen de betalingstermijn tot de Raad gewend om betalingsonmacht te melden. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad heeft bepaald dat het te laat betaalde griffierecht van € 126,- aan appellante zal worden terugbetaald, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.