ECLI:NL:CRVB:2019:2097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
18/3809 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/3809 WIA-V. Deze uitspraak betreft een verzet tegen een eerdere beslissing van de Raad van 19 december 2018, waarin het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Q.J. van Riet, heeft verzet aangetekend, waarbij zij stelde dat het niet betalen van het griffierecht het gevolg was van een misverstand tussen haar en haar gemachtigde. De gemachtigde dacht dat het griffierecht al was betaald, terwijl dit niet het geval was.

Tijdens de zitting op 17 mei 2019 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de betaling van het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan en dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat appellante niet in verzuim was. De Raad heeft benadrukt dat het wettelijke stelsel geen ruimte biedt voor het verlenen van een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 juni 2019
18/3809 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 juni 2018, 17/1663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 19 december 2018 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr. Q.J. van Riet, advocaat, verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 mei 2019, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 19 december 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 17 augustus 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In verzet geeft de gemachtigde van appellante te kennen dat het niet betalen van het griffierecht op een misverstand berust. De gemachtigde van appellante dacht dat appellante het griffierecht had betaald en andersom. Anders dan bij civiele zaken kan de betaling van het griffierecht bij de Raad niet worden geverifieerd. Appellante zou graag alsnog het griffierecht willen betalen.
De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij niet verzuim is geweest. Wat de gemachtigde van appellante heeft aangevoerd over de miscommunicatie tussen hem en zijn cliënte komt voor rekening en risico van appellante. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellante een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.A.A. Traousis
JvC