ECLI:NL:CRVB:2019:2097
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/3809 WIA-V. Deze uitspraak betreft een verzet tegen een eerdere beslissing van de Raad van 19 december 2018, waarin het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Q.J. van Riet, heeft verzet aangetekend, waarbij zij stelde dat het niet betalen van het griffierecht het gevolg was van een misverstand tussen haar en haar gemachtigde. De gemachtigde dacht dat het griffierecht al was betaald, terwijl dit niet het geval was.
Tijdens de zitting op 17 mei 2019 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de betaling van het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan en dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat appellante niet in verzuim was. De Raad heeft benadrukt dat het wettelijke stelsel geen ruimte biedt voor het verlenen van een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.