ECLI:NL:CRVB:2019:2095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
18/3741 ANW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van uitspraak inzake griffierecht

Op 28 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzoekster uit Marokko die in verzet ging tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 10 januari 2019, waarin haar verzoek om herziening van een eerdere uitspraak niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekster had niet tijdig het griffierecht betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar verzoek. Tijdens de zitting op 17 mei 2019 zijn partijen niet verschenen. In haar verzet voerde verzoekster aan dat zij zich in een slechte financiële situatie bevond en vroeg om een herziening van de zaak en een nieuwe nota voor betaling van het griffierecht. De Raad oordeelde echter dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat zij niet in verzuim was geweest. Bovendien was er geen verzoek gedaan om betalingsonmacht binnen de gestelde termijn voor het griffierecht. De Raad concludeerde dat het wettelijke stelsel geen ruimte biedt voor het verlenen van een nieuwe termijn voor betaling. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 juni 2019
18/3741 ANW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2018, 17/6462 ANW-V (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats], Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht van 10 januari 2019 heeft de Raad het door verzoekster ingestelde verzoek om herziening van de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 mei 2019, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 10 januari 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 12 augustus 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest.
In verzet voert verzoekster aan dat zij zich in een slechte financiële situatie bevindt. Verzoekster vraagt haar zaak opnieuw te bekijken en een nieuwe nota voor betaling van het griffierecht toe te zenden.
De Raad is van oordeel dat verzoekster in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Voor zover zij een beroep op betalingsonmacht heeft willen doen, is een daartoe strekkend verzoek niet gedaan binnen de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om verzoekster een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.A.A. Traousis

VC

DECISION

Le Centrale Raad van Beroep (conseil central d’appel)
- déclare l’opposition non fondée.
Ce verdict a été fait par C.H. Bangma en présence de M.A.A. Traousis en qualité de greffier. La décision a été prononcée en public le 28 juin 2019.