ECLI:NL:CRVB:2019:2062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
17/5683 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 24 november 2014 ziek meldde met spanningsklachten, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellante belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 27 februari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek had verricht en dat zij nog steeds lichamelijke en psychische klachten ondervond. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.5683 ZW

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2017, 16/6193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Celen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Celen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kamermeisje voor 36 uur per week. Op 24 november 2014 heeft zij zich ziek gemeld met spanningsklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 24 december 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van deze functies berekend dat appellante nog 80,34% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 januari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 februari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusie heeft onderbouwd – mede op basis van eigen onderzoek, de bevindingen van de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting – en ook gelet op de overige gedingstukken waaronder de recente medische informatie, voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De grond dat de verschillende verzekeringsartsen elkaar hebben tegengesproken wordt door de rechtbank niet gevolgd. De onderzoeken van deze artsen zien immers op verschillende beoordelingen en op verschillende data.
2.2.
De rechtbank is voorts niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige in het rapport van 18 augustus 2016 heeft gemotiveerd dat in de geduide functies geen sprake is van deadlines, productiepieken en een dwingend hoog handelingstempo. Ook heeft appellante volgens de rechtbank geen medische onderbouwing gegeven voor het standpunt dat de geduide functies ongeschikt zijn wegens haar medicatiegebruik. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als algemeen gebruikelijke bekwaamheden mogen worden aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort weergegeven – aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht dat de door het Uwv getrokken conclusie niet kan dragen. Appellante heeft nog steeds te kampen met lichamelijke en psychische klachten, waarvoor zij nog steeds onder behandeling is en waarvan enorme beperkingen ondervindt. Het Uwv heeft daarom niet duidelijk gemotiveerd waarom zij geschikt zou zijn voor de geduide functies. Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 juli 2016 inzichtelijk heeft gemotiveerd – waarbij de meest recente informatie van de behandelend psychiater kenbaar bij de beoordeling is betrokken – dat de verzekeringsarts op logische wijze tot de gemotiveerde conclusie is gekomen welke arbeidsbeperkingen van toepassing zijn als gevolg van de aanwezige klachten die onderdeel vormen van de aantoonbare medische stoornissen. Dat appellante zich ook op 27 februari 2016 mede door allerlei gebeurtenissen in de privé sfeer in een sociaal en maatschappelijk moeilijke situatie bevond blijkt wel uit de stukken en uit wat daarover tijdens de zitting is besproken. Het gaat er echter om welke arbeidsbeperkingen van appellante een objectief vastgestelde medische oorzaak hebben. Nu appellante ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht, bestaat geen aanleiding het navolgbaar gemotiveerde standpunt van de (verzekeringsarts) bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot

VC