ECLI:NL:CRVB:2019:2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
17/5442 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 20 januari 2014 ziek gemeld vanwege rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 24 september 2015, heeft het Uwv op 24 november 2015 besloten om de uitkering te weigeren, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen. Ze verwees naar verschillende medische rapporten en een artikel over de beoordeling van moeilijk objectiveerbare klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de functionele mogelijkheden van appellante juist waren vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling van de medische gegevens door het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 26 juni 2019.

Uitspraak

17.5442 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2017, 16/6445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. van Raam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Raam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor gemiddeld 19,98 uur per week. Zij heeft zich op 20 januari 2014 ziek gemeld wegens rugklachten met uitstraling naar het linker been. Op 24 september 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Zij is op 16 november 2015 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 24 november 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 18 januari 2016 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 29 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 7 juni 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 28 januari 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgelegd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar standpunt dat zij wegens artrose meer beperkt zou moeten worden geacht niet met andere medische stukken heeft onderbouwd. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen rijzen over de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgelegde beperkingen. Daarbij is overwogen dat in de door appellante overgelegde informatie van de huisarts niets is vermeld waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van op de hoogte was. Voor het instellen van een deskundigenonderzoek – zoals door appellante is verzocht – heeft de rechtbank daarom geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellante is van mening dat het medisch onderzoek door beide verzekeringsartsen op
een onvoldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellante heeft verwezen naar een artikel van J. Spanjer uit het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde van juni 2018 waarin de problematiek van het beoordelen van moeilijk objectiveerbare klachten wordt besproken. Appellante stelt zich op het standpunt dat in dit artikel besproken knelpunten zich bij het medisch onderzoek hebben voorgedaan. Uit het medisch onderzoeksverslag van de primair oordelende verzekeringsarts blijkt niet dat deze arts de handen goed heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het onderzoek slechts gebaseerd op het dossier van de primair oordelende deskundige en het dossier van de huisarts dat is ingebracht. Dat beide artsen de lichamelijke conditie van appellante niet goed hebben ingeschat blijkt onder meer uit het feit dat appellante in 2018 is geopereerd in verband met het carpaal tunnel syndroom (CTS). Daarnaast heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen die voortkomen uit slapeloosheid, hevige rugpijn welke uitstroomt naar haar linkerbeen, fibromyalgie, last van haar knieschijf en hevige migraine. Haar algehele pijnklachten zorgen voor oververmoeidheid en leiden tot fors energieverlies en dus tot energetische beperkingen. Hierdoor zijn de voor haar geselecteerde functies niet geschikt. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het complexe ziektebeeld een algehele arbeidsongeschiktheid rechtvaardigt. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunten verwezen naar het journaal van haar huisarts, informatie van reumatoloog
dr. F.A. van Gaalen van 20 augustus 2013, KNO-arts R.A.L. Schoop van 13 februari 2014, anesthesioloog-pijnspecialist dr. M.J.G. Simon van 21 mei 2015, neuroloog dr. J. Haan, van 16 december 2015, en arts-ass. reumatologie dr. W.Y. Kwak van 14 november 2016. Daarnaast heeft appellante medische stukken ingezonden die zien op behandelingen in 2018 en 2019 van haar huisarts, neurochirurg en neuroloog.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de functionele mogelijkheden van appellante juist zijn vastgesteld. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Dat uit het door appellante aangehaalde artikel blijkt dat verzekeringsartsen de beoordeling van moeilijk objectiveerbare klachten lastig vinden betekent niet dat het onderzoek niet zorgvuldig heeft plaats gehad. Dat appellante in 2018 in verband met CTS is geopereerd biedt geen aanknopingspunten te oordelen dat de beoordeling per 18 januari 2016 onzorgvuldig is geweest.
4.2.
Over de in hoger beroep overgelegde medische informatie wordt als volgt overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 9 februari 2018 op adequate wijze op deze stukken gereageerd en overtuigend gemotiveerd waarom deze informatie geen ander licht werpt op de eerder door appellante geuite klachten en de voor haar vastgestelde beperkingen. De in deze stukken besproken medische problematiek in de vorm van hoofdpijnklachten, rugklachten met uitstraling in het been, linker schouderklachten en fibromyalgie was al bekend ten tijde van de primaire beoordeling door de verzekeringsarts en is in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2016 beschreven. In dit rapport is eveneens aandacht besteed aan de handklachten van appellante waarbij is vastgelegd dat op dat moment sprake was van objectiveerbaar enige artrose van de rechterpink. Hiermee is op inzichtelijke wijze en voldoende overtuigend gemotiveerd waarom de in hoger beroep overgelegde stukken geen aanleiding geven om voor appellante op de datum in geding zwaardere beperkingen aan te nemen. Er zijn geen aanknopingspunten om hier anders over te oordelen. Omdat de medische gronden van appellante voldoende onderbouwd door het Uwv zijn weersproken en er geen twijfel is over de juistheid van de beoordeling van de medische gegevens door het Uwv, is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Overige arbeidskundige gronden zijn door appellante in hoger beroep niet aangevoerd.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot

VC