ECLI:NL:CRVB:2019:2052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
17/5116 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 2 juni 2017 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellant, die als pijpfitter werkte, meldde zich op 22 september 2014 ziek vanwege rugklachten en vroeg op 11 juni 2016 een WIA-uitkering aan. Het Uwv kende appellant een WGA-vervolguitkering toe, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd was. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de verzekeringsartsen niet over alle relevante medische informatie beschikten en dat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist was vastgesteld. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist waren. De Raad concludeerde dat appellant in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 juni 2019.

Uitspraak

17.5116 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2017, 16/8035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als pijpfitter. Hij heeft zich op 22 september 2014, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld wegens rugklachten. Op 11 juni 2016 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Hij is op 18 juli 2016 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft het Uwv appellant vanaf 19 september 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% (bedoeld is 65 tot 80%).
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 31 oktober 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 14 november 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek niet op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de conclusies en bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent zijn en voldoende inzichtelijk gemotiveerd. Zoals ook uit de onderzoeksactiviteiten blijkt, zijn de conclusies en bevindingen niet alleen gebaseerd op lichamelijk onderzoek, maar ook op de medische informatie uit de behandelend sector. De door appellant overgelegde medische informatie, foto’s en MRI-scan van het OLVG, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot twijfel bij de onpartijdigheid van de betrokken verzekeringsartsen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een medisch deskundige in te schakelen voor een onafhankelijk onderzoek, zoals appellant heeft verzocht. De rechtbank heeft eveneens geoordeeld dat geen sprake is geweest van schending van de hoorplicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Gegeven de juistheid van de FML van 18 juli 2016 is de rechtbank niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies niet kan verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling niet de beschikking hebben gehad over informatie van het OLVG en dat het medisch oordeel daarom slechts is gebaseerd op het onderzoek door de verzekeringsarts. Appellant heeft dit met zijn orthopedisch chirurg dr. D.H.R. Kempen besproken en die heeft meegedeeld dat dit onvoldoende is voor een onderzoek naar zijn gecompliceerde rugklachten. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid niet juist is omdat hij bij zijn laatste werkzaamheden als pijpfitter 40 uur heeft gewerkt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beschikking over medische informatie van de behandelaars van appellant van de afdeling orthopedie van het OVLG, waaronder die van Kempen van 16 oktober 2015, en heeft die informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen in de FML van 18 juli 2016 juist zijn vastgesteld, wordt eveneens onderschreven. In de beschikbare (medische) stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor onderbouwing van het ingenomen standpunt van appellant dat hij op de datum in geding, 19 september 2015, door zijn rugklachten meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De enkele verwijzing van appellant naar een gesprek dat hij hierover met zijn orthopedisch chirurg heeft gehad is daarvoor onvoldoende.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden voorbeeldfuncties te kunnen vervullen. Er is geen aanleiding de berekening van het loonverlies, uitgaande van de maatgevende arbeid pijpfitter voor gemiddeld 31,63 uur per week, op 67,37% voor onjuist te houden. Het Uwv is daarbij uitgegaan van de gegevens van Suwinet. Dit zijn de gegevens waarvan het Uwv mag uitgaan, tenzij is gebleken dat deze onjuist zijn. Appellant heeft weliswaar gesteld dat het aantal uren onjuist is, maar deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot

VC