ECLI:NL:CRVB:2019:2011
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
Op 14 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) door appellante, die zich op 28 januari 2016 meldde voor bijstand en een aanvraag indiende op 7 maart 2016. Appellante had als gewenste ingangsdatum 1 juli 2015 opgegeven. Het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw kende bijstand toe met ingang van 28 januari 2016, maar appellante maakte bezwaar tegen de ingangsdatum, stellende dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou moeten worden tot 1 juli 2015.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de door appellante aangevoerde medische en mentale problemen onvoldoende bewijs boden dat zij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat appellante geen nieuwe redenen had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen voor bijstand en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor bijzondere omstandigheden die een terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.