ECLI:NL:CRVB:2019:2011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
17/7266 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden

Op 14 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) door appellante, die zich op 28 januari 2016 meldde voor bijstand en een aanvraag indiende op 7 maart 2016. Appellante had als gewenste ingangsdatum 1 juli 2015 opgegeven. Het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw kende bijstand toe met ingang van 28 januari 2016, maar appellante maakte bezwaar tegen de ingangsdatum, stellende dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou moeten worden tot 1 juli 2015.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de door appellante aangevoerde medische en mentale problemen onvoldoende bewijs boden dat zij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat appellante geen nieuwe redenen had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen voor bijstand en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor bijzondere omstandigheden die een terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7266 PW

Datum uitspraak: 14 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
27 oktober 2017, 16/3897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Aan partijen is meegedeeld dat het vooronderzoek is afgerond. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 28 januari 2016 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 7 maart 2016 heeft appellante een aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellante 1 juli 2015 als gewenste ingangsdatum opgegeven.
1.2.
Bij besluit van 22 april 2016 heeft het college aan appellante met ingang van
28 januari 2016 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt voor zover het de ingangsdatum van de toegekende bijstand betreft. Zij heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn om de bijstand met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 te verlenen. Bij besluit van 15 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de ingangsdatum van de verleende bijstand ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan appellante met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend over de periode van 1 juli 2015 tot en met 28 januari 2016. De door appellante aangevoerde medische en/of mentale problemen bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat appellante niet in staat was om, al dan niet met hulp van derden, een aanvraag om bijstand in te dienen. De beschreven mentale problemen ten gevolge van haar zwangerschap zijn hiervoor onvoldoende. Evenmin is gebleken dat appellante pogingen heeft ondernomen om eerder tot een bijstandsaanvraag te komen. Wat appellante heeft aangevoerd met betrekking tot haar financiële situatie levert ook geen bijzondere omstandigheid op die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij vanaf 1 juli 2015 buiten haar schuld en noodgedwongen vanwege een artrose-aandoening haar werkzaamheden heeft moeten staken. Appellante ontving daardoor geen inkomsten meer en voldeed aan de eisen om in aanmerking te komen voor bijstand. Dat zij van haar ouders een lening heeft ontvangen doet daar niet aan af, nu zij deze lening moet terugbetalen. Bovendien had appellante door haar zwangerschap grote psychische problemen, waardoor zij niet in staat was om (eerder) een aanvraag om bijstand te doen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellante geen stukken heeft overgelegd die inzicht geven in de psychische gesteldheid van appellante in de periode voorafgaand aan de aanvraag.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) V.Y. van Almelo