Uitspraak
18.1832 AW, 18/1833 AW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot een dienstopdracht en een verzoek om vakantieverlof. De appellante, die lijdt aan een chronische neurologische aandoening, had zich ziek gemeld na haar bevallingsverlof en kreeg een dienstopdracht van de Staatssecretaris van Financiën om haar werkzaamheden te hervatten. De bedrijfsarts had geadviseerd dat zij geleidelijk met aangepaste werkzaamheden kon beginnen. De staatssecretaris oordeelde dat de appellante in staat was om te werken, wat leidde tot een geschil over haar arbeids(on)geschiktheid.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellante tegen de dienstopdracht ongegrond, maar de appellante verzocht ook om vakantieverlof, wat door de staatssecretaris werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat de belangen van de dienst zich tegen het verlof verzetten. De appellante stelde echter dat haar gezondheidstoestand het noodzakelijk maakte om op vakantie te gaan, en dat de weigering van het verlof haar schade had berokkend.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het verzoek om vakantieverlof had afgewezen, omdat de medische adviezen van de behandelend artsen niet wezenlijk tegen de vakantie pleitten. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellante gegrond. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot schadevergoeding voor de kosten van de geboekte vakantie en de kosten van rechtsbijstand.