Uitspraak
17.6491 PW-PV, 17/7228 PW-PV
BESLISSING
- verklaart het incidenteel hoger beroep van het college gegrond;
- verklaart het hoger beroep van appellanten ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen die aan appellanten zijn verleend over de periode van 14 augustus 2014 tot en met 3 september 2015. Dit gebeurde naar aanleiding van de ontvangst van een erfenis door appellant op 4 september 2015, ter waarde van € 92.010,68, van zijn overleden adoptiemoeder. De rechtbank had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ten onrechte artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (PW) had ingeroepen voor de terugvordering. In plaats daarvan oordeelde de rechtbank dat het college op basis van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de PW de bijstand mocht terugvorderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het incidenteel hoger beroep van het college gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de PW niet had ingeroepen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.485,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 46,- aan appellanten. De Raad bevestigde dat de terugvordering van de bijstand in stand blijft, omdat appellanten niet betwisten dat zij de erfenis hebben ontvangen en dat de aanspraak op het erfdeel is ontstaan op het moment van overlijden van de erflater in 2011. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.