ECLI:NL:CRVB:2019:1845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
18/4084 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding kosten voor aanschaf vaatwasmachine en wasmachine in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

Op 6 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, geboren in 1928, heeft een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 juni 2018, waarin de aanvraag voor vergoeding van de kosten van een vaatwasmachine en wasmachine werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het verleden verschillende vergoedingen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) heeft ontvangen, maar dat de kosten voor de aanschaf van deze apparaten behoren tot het normale levens- en bestedingspatroon. De Raad oordeelt dat de kosten van een vaatwasmachine en wasmachine als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en dat er geen medische noodzaak is voor de vergoeding van deze kosten. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, met L.R. Daman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.

Uitspraak

18.4084 WUV

Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 juni 2018, kenmerk BZ011214672 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019. Appellante is, zoals vooraf is meegedeeld, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1928, is in 1972 erkend als vervolgde in de zin van de Rijksgroepsregeling vervolgingsslachtoffers 1940-1945, later de Wuv. Aanvaard is dat de psychische klachten, darmklachten en lymfoedeem in verband staan met de door appellante ondergane vervolging. Aan appellante zijn in de loop van de tijd verschillende vergoedingen op grond van de Wuv toegekend, waaronder in 1972 een vergoeding voor de aanschaf van een wasmachine.
1.2.
In 1975 is aan appellante een tegemoetkoming verleend voor vernieuwing van de wasmachine.
1.3.
Bij besluit van 11 augustus 1977, genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 20 april 1976 (nummer WUV 1975/64), heeft verweerder aan appellante een tegemoetkoming verleend voor de aanschaf van een vaatwasmachine.
1.4.
In 1982 is appellante in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de aanschaffing van een wasmachine, mocht de wasmachine door slijtage aan vervanging toe zijn. De gevraagde voorziening voor het aanschaffen van een vaatwasmachine is afgewezen wegens het ontbreken van een medische noodzaak of medisch-sociaal wenselijkheid voor deze voorziening.
1.5.
In 1991 is afwijzend beslist op het verzoek om - onder meer - toekenning van een voorziening voor de aanschaf van een wasmachine en vaatwasmachine. Dit op de grond dat voor het toekennen van een voorziening van een vaatwasmachine een medische noodzaak ontbreekt, mede omdat appellante 16 uur per week huishoudelijke hulp krijgt. Het aanschaffen van een wasmachine werd geacht te behoren tot het normale uitgavenpatroon.
1.6.
In augustus 2017 heeft appellant opnieuw verzocht om vergoeding van de aanschafkosten van een wasmachine en een vaatwasmachine. Bij besluit van 7 november 2017 is de aanvraag afgewezen op de grond dat kosten van deze voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn en om die reden niet kunnen worden aangemerkt als extra of bijzondere kosten van een medische behandeling of voorziening in verband met aan de oorlog gerelateerde klachten.
1.7.
In februari 2018 heeft appellante nogmaals verzocht om vergoeding van de kosten verbonden aan de aanschaf van een vaatwasmachine en een wasmachine. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 17 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat deze kosten behoren tot het normale levens- en bestedingspatroon. Om die reden kunnen die kosten niet worden beschouwd als extra kosten in de zin van de Wuv.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van de artikelen 20 of 21 van de Wuv kan een vergoeding of tegemoetkoming worden toegekend voor - kort weergegeven - de ten laste van de vervolgde blijvende extra kosten van voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met de ziekten of gebreken die door de vervolging zijn ontstaan of verergerd. Dat brengt mee dat kosten die als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
2.2.
De Raad onderschrift het standpunt van verweerder dat de kosten van het aanschaffen van een vaatwasmachine en een wasmachine behoren tot het normale levens- en bestedingspatroon. Het feit dat, zoals appellante stelt, de psychische klachten, darmklachten en lymfoedeem het haar onmogelijk maken zelf de was of de vaat te doen en dat haar echtgenoot met het ouder worden evenmin de zware schalen en pannen kan afwassen, maakt dit niet anders. Zo ook niet de omstandigheid dat appellante als gevolg van haar darmklachten en chronische blaasontstekingen vaak ’s nachts ontlasting en urine verliest waardoor vaker het bed moet worden verschoond en dus de wasmachine extra wordt gebruikt. Nog daargelaten dat de gezondheidsklachten van de echtgenoot van appellante bij de aanvraag van appellante geen rol kunnen spelen is het beschikken over een wasmachine of een vaatwasmachine (inmiddels) als algemeen gebruikelijk aan te merken en kunnen de kosten van vervanging/reparatie van deze apparaten niet worden aangemerkt als extra kosten in de zin van de Wuv. Dergelijke kosten behoren tot het normale levens- en bestedingspatroon.
2.3.
Uit 2.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) L.R. Daman
lh