ECLI:NL:CRVB:2019:1789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
17/4894 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 29 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn WGA-uitkering. Appellant, die eerder als objectleider werkte, had zich op 21 augustus 2012 ziek gemeld met diverse klachten. Het Uwv had hem in 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar beëindigde deze in 2016 op basis van een gewijzigde beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de conclusie van de verzekeringsarts van het Uwv had gevolgd. Appellant had aangevoerd dat hij op de datum van beëindiging van de uitkering niet in staat was om te werken, maar de Raad vond dat de medische rapporten, waaronder een rapport van psychiater dr. O. de Klerk, niet voldoende onderbouwden dat appellant geen benutbare mogelijkheden had. De Raad concludeerde dat de beperkingen die appellant claimde, niet in overeenstemming waren met de objectieve medische bevindingen. De geselecteerde functies waren passend binnen de functionele mogelijkheden van appellant, en de beëindiging van de WGA-uitkering per 22 september 2016 was terecht.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met R.P.W. Jongbloed als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.

Uitspraak

17.4894 WIA

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 juni 2017, 16/2292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.G. Geerdink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Geerdink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als objectleider voor 40,25 uur per week. Op
21 augustus 2012 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten, handletsel, rug- en nekklachten. Met ingang van 19 augustus 2014 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) tot 18 februari 2016. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2015 heeft het Uwv aan appellant in aansluiting aan zijn
loongerelateerde WGA-uitkering, een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Na bezwaar van de voormalig werkgever van appellant en van appellant zelf heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2016 de WGA-uitkering per 29 maart 2016 beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant volgens het Uwv minder dan 35% was.
1.3.
Bij besluit van 11 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de WGA-uitkering
van appellant vanaf 29 maart 2016 voortgezet en die uitkering beëindigd per 22 september 2016. Dit besluit is gebaseerd op een rapport en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 augustus 2016 en op een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 augustus 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft nog een aantal andere voor dit geding niet relevante beslissingen genomen betreffende het besluit van 28 januari 2016 en het bestreden besluit en beslissingen omtrent proceskosten en de vergoeding van griffierecht.
3.1.
Het hoger beroep van appellant betreft de beslissing van de rechtbank om zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te verklaren. Volgens appellant heeft de rechtbank de beslissing van het Uwv waarbij zijn WGA-uitkering per 22 september 2016 is beëindigd ten onrechte in stand gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat hij op 22 september 2016 in het geheel niet in staat was te werken en dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een rapport van psychiater
dr. O. de Klerk van 21 juni 2017 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten te bevestigen en heeft verwezen naar een rapport van 6 september 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin deze heeft gereageerd op het rapport van De Klerk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding aanwezig is om de getrokken conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in twijfel te trekken. Uit het rapport van De Klerk valt niet af te leiden dat geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn. De beperkingen die appellant claimt zijn veel groter dan de beperkingen die in medisch objectieve zin aanwezig worden geacht. Volgens De Klerk is dit een gevolg van zwakke coping en niet van een ziektebeeld. Voor de stelling van appellant dat geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn, is geen overtuigende onderbouwing aanwezig.
4.2.
De Klerk geeft beperkingen aan ten aanzien van het omgaan met conflicten, het uiten van eigen gevoelens, het hanteren van emoties van anderen en het uiten van emoties. Deze beperkingen zijn verdisconteerd in de FML van 1 augustus 2016. In het rapport van De Klerk worden geen aanknopingspunten gezien om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant is overschat. Uit de verklaringen van de fysiotherapeut en de maatschappelijk werker komen ook geen medische inzichten naar voren die hier een ander licht op werpen.
4.3.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies passen binnen de functionele mogelijkheden van appellant. Het Uwv heeft de WGA-uitkering van appellant met juistheid beëindigd per 22 september 2016.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
JvC