ECLI:NL:CRVB:2019:1757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
18/1473 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om toekenningen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 februari 2018, waarin haar aanvraag voor toekenningen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) werd afgewezen. Appellante stelde dat zij psychisch letsel heeft overgehouden aan het verzet van haar vader tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De medische gegevens toonden geen ernstige verstoring van de levensomstandigheden van appellante aan, die het gevolg zou zijn van het verzet van haar vader. De Raad oordeelde dat appellante niet gelijkgesteld kan worden met de categorie van personen die in verband met het verzet van derden lichamelijk letsel heeft opgelopen. De Raad heeft het standpunt van verweerder, dat er geen sprake is van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden, onderschreven. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1473 BPW

Datum uitspraak: 23 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van -14 februari 2018, kenmerk BZ011084305 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar zoon, [naam zoon appellante]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1943, heeft in mei 2016 verzocht om toekenningen op grond van de Wbp. In dat verband heeft zij gesteld dat zij psychisch letsel heeft overgehouden aan het verzet van haar vader.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante niet kan worden gelijkgesteld met degene die behoort tot de categorie van personen die in verband met het verzet van derden lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dat verband is overwogen dat geen sprake is van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden van appellante tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als gevolge van het verzet van derden.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vaststaat dat alleen de vader van appellante heeft deelgenomen aan het verzet.
2.2.
Op grond van artikel 3 van het Koninklijk Besluit van 8 juli 1978 (Stb. 422) (Besluit) kan verweerder met personen, die behoren tot de in artikel 2 van het Besluit omschreven categorieën van personen op wie de Wbp van overeenkomstige toepassing is, gelijkstellen degenen van wie de omstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 zodanige overeenkomst vertonen met die van personen behorend tot eerder genoemde categorieën, dat het niet van toepassing verklaren van het Besluit een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
2.3.
Bij de toepassing van deze bepaling voert verweerder het beleid dat sprake moet zijn van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 ten gevolge van verzet van derden, zich uitend in het tijdens en in aansluiting op de oorlog zichtbaar zijn van symptomen van psychotraumatisering in de ontwikkeling van de persoonlijkheid onderscheidenlijk psychosociaal disfunctioneren van de betrokkene. Aandachtsgebieden hierbij zijn onder meer school- en beroepsopleiding, beroepsleven, relaties, huwelijk en psychische ziektegeschiedenis. De Raad heeft dit beleid in vaste rechtspraak aanvaardbaar geoordeeld (zie de uitspraak van 8 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3508).
2.4.
.Het standpunt van verweerder dat in het geval van appellante geen sprake is van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden als gevolg van het verzet van haar vader is in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, uitgebracht advies dat is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud dat hij met appellante heeft gehad. Bij de advisering heeft Maas ook betrokken de van de huisarts van appellante verkregen informatie. Maas concludeerde dat de rubriek psychische ziektegeschiedenis zowel in de jeugd (nervositeit, kinderneurotische verschijnselen) als in de volwassenheid (eetproblemen gedurende ongeveer een jaar, maar vooral rond de ziekte en het overlijden van haar vader in de periode begin 90-er jaren) verstoringen laat zien. In de andere rubrieken heeft Maas geen noemenswaardige verstoringen aangetroffen. Daarnaast speelt het derdenverzet tijdens de oorlog een zeer geringe rol. Van de verzetsactiviteiten van haar vader is appellante zich niet bewust geweest. De afwezigheid van vader na een bombardement aan het eind van de oorlog (oktober 1944) waarbij de angst was dat hij was omgekomen heeft (waarschijnlijk via verhalen uit haar omgeving) een grote invloed op appellante gehad alsmede de naoorlogse omstandigheden. Maas concludeert dat van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 ten gevolge van het verzet van derden geen sprake is. Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur
A.M. Ohlenschlager, arts. Op basis van het gestelde in bezwaar en na heroverweging van de medische gegevens heeft zij het oordeel van Maas onderschreven.
2.5.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat appelante gedurende haar (ruim) eerste levensjaar op zodanige wijze is geconfronteerd geweest met het verzet van haar vader dat hierdoor een verstoring van haar levensomstandigheden is opgetreden met als gevolg een continue lijn (“rode draad”) van disfunctioneren tot heden. Zo heeft appellante ter zitting ook beaamd dat zij het in haar leven goed heeft gedaan; de studie andragologie heeft zij met succes doorlopen, zij heeft tot de geboorte van haar kinderen grotendeels met plezier gewerkt, heeft door de jaren heen verschillende vriendschappelijke relaties opgebouwd en is sinds 1966 getrouwd met haar huidige echtgenoot. De medische gegevens, waaronder het in beroep overgelegde nadere medisch advies van Ohlenschlager, laten zien dat de psychische klachten van appellante voornamelijk zijn te verklaren door het overlijden in 1993 van haar vader. Andersluidende medische gegevens zijn door appellante niet overgelegd.
2.6.
Uit 2.5 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) L.R. Daman
md