ECLI:NL:CRVB:2019:1755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
18/1116 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, na het overlijden van haar echtgenoot op 12 april 2016, op 10 mei 2016 een nabestaandenuitkering aangevraagd, omdat zij zich meer dan 45% arbeidsongeschikt achtte. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op verzoek van het Uwv medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op basis van de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft het Uwv de Svb geadviseerd om appellante niet als arbeidsongeschikt te beschouwen. De Svb heeft vervolgens op 17 augustus 2016 geweigerd om de nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd door de Svb in een later besluit van 15 maart 2017 bevestigd.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een ANW-uitkering. De rechtbank stelde vast dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2016 correct was en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onvolledig was vertaald.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen als gevolg van klachten aan de luchtwegen zijn onderschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet passend zijn. De Svb heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad oordeelde dat de FML voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn.

Uitspraak

18.1116 ANW

Datum uitspraak: 23 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 januari 2018, 17/2545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Vos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vos. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In verband met het overlijden van haar echtgenoot op 12 april 2016 heeft appellante op 10 mei 2016 een nabestaandenuitkering aangevraagd, omdat zij zich meer dan 45% arbeidsongeschikt achtte.
1.2.
Op verzoek van de Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vervolgens medisch en arbeidskundig onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Op grond van rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft het Uwv de Svb op 28 juli 2016 geadviseerd om appellante niet aan te merken als arbeidsongeschikt in de zin van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2016 heeft de Svb geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 15 maart 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 augustus 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar
een − op basis van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv − uitgebracht advies door het Uwv.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is en dus niet voldoet aan de voorwaarden voor het krijgen van een ANW-uitkering. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onvolledig is vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2016. De rechtbank stelt daarbij vast dat de beoordeling zich beperkt zich tot de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding. Een mogelijke toename van de lichamelijke klachten na die datum valt daarom buiten de beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellante in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De stelling dat die functies meer belasting kennen dan in het Claimbeoordeling en Borgingssysteem is opgenomen en dan met name ten aanzien van de beperkingen aan de luchtwegen, slaagt niet reeds omdat die stelling niet is onderbouwd.
3.1.
Appellante voert in hoger beroep aan dat zij meer beperkingen heeft dan zijn opgenomen in de FML van 13 juli 2016. Zij stelt dat haar beperkingen als gevolg van met name klachten aan de luchtwegen zijn onderschat. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn niet passend, omdat niet duidelijk is of er in die functies sprake is van stoffen en/of dampen.
3.2.
De Svb verzoekt onder verwijzing naar het bestreden besluit en naar hetgeen tijdens de procedure bij de rechtbank naar voren is gebracht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wettelijk kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.2.
Schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid
4.2.1.
Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden gemotiveerd besproken en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De Raad kan zich vinden in de overwegingen en daarop gebaseerde conclusie van de rechtbank, zoals weergeven in de aangevallen uitspraak. Terecht komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de voorhanden zijnde gedingstukken het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nadere (medische) informatie overgelegd die twijfel doet rijzen wat betreft de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellante nader vastgestelde beperkingen. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat met de FML met alle bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid in voldoende mate rekening is gehouden.
4.2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 juli 2016 is de rechtbank terecht van oordeel dat de nader door de arbeidsdeskundige aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn en dat het bestreden besluit daarmee ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De arbeidsdeskundigen hebben op toereikende en overtuigende wijze gemotiveerd waarom de belasting in de geselecteerde functies ook wat betreft de huidklachten en klachten van de luchtwegen binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Uit de voorhanden zijnde medische stukken blijkt niet van objectiveerbare klachten van met name de luchtwegen op grond waarvan appellante in die mate beperkt zou zijn dat met de belasting in de geselecteerde functies haar belastbaarheid wordt overschreden. Hierbij wordt er nog op gewezen dat blijkens het rapport van
15 juli 2016/26 juli 2016 de arbeidsdeskundige van het Uwv de klachten van appellante, haar beperkingen en de geschiktheid van de functies voor appellante met de verzekeringsarts heeft besproken.
5. Conclusie
5.1.
Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt er toe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Graveland
md