Uitspraak
18.4849 WIA
OVERWEGINGEN
,te worden bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is door rugklachten, had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd in 2015 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant stelde dat zijn klachten waren verergerd en dat hij verdergaand beperkt was dan door de verzekeringsartsen van het Uwv was vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies te twijfelen.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 22 januari 2018 alle door de deskundige genoemde extra beperkingen had overgenomen en dat appellant niet had aangetoond dat zijn klachten op de datum in geding hadden moeten leiden tot meer beperkingen. De Raad bevestigde dat appellant in staat moest worden geacht de geselecteerde functies uit te oefenen, en dat er geen reden was om een onafhankelijk arbeidskundig advies aan te vragen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.