ECLI:NL:CRVB:2019:1686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
17/4880 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van verzekeringseisen ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had aangevraagd na het overlijden van zijn echtgenote in 2012. De echtgenote was ten tijde van haar overlijden niet verzekerd voor de ANW, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant, woonachtig in Servië, voerde in hoger beroep aan dat andere personen in vergelijkbare situaties wel een uitkering uit andere EU-lidstaten ontvangen en dat het verdrag tussen Nederland en Joegoslavië onduidelijk zou zijn. Hij stelde ook dat hij een overlijdensuitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had ontvangen, maar dat hij hierover meer opheldering wilde.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Volgens de ANW is iemand verzekerd als hij ingezetene is of als hij in Nederland werkt en aan de loonbelasting is onderworpen. Aangezien de echtgenote van appellant in Servië woonde en niet meer in Nederland werkte, voldeed zij niet aan deze voorwaarden. De Raad concludeerde dat er geen recht op een nabestaandenuitkering bestond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.4880 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2017, 16/5902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Servië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 mei 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant woont in Servië. Zijn echtgenote heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Op
[datum van overlijden] 2012 is de echtgenote van appellant in Servië overleden. Zij ontving tot haar overlijden een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Naar aanleiding van het overlijden van zijn echtgenote heeft appellant een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft de Svb de aanvraag om een nabestaandenuitkering afgewezen, omdat de echtgenote van appellant op de dag van haar overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Bij beslissing op bezwaar van 17 augustus 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 29 februari 2016 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat verschillende personen in een vergelijkbare situatie een uitkering uit een andere EU-lidstaat ontvangen en dat het Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië (Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië, Trb. 1977, 156 (Verdrag)) onduidelijk is. Verder heeft appellant gesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in verband met het overlijden van zijn echtgenote in mei 2013 een overlijdensuitkering van € 1.572,31 aan hem heeft toegekend. Van dit bedrag heeft het Uwv € 835,89 uitbetaald aan WAO-uitkering. Het restbedrag zou appellant echter nooit hebben ontvangen en hij wil hierover graag opheldering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een nabestaandenuitkering omdat de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
4.2.
Volgens artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, maar ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden in Servië woonde en niet meer in Nederland werkte, was zij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd voor de ANW.
4.3.
Voor zover de echtgenote van appellant op grond van haar WAO-uitkering tot
1 januari 2000 verplicht verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen op grond van het met ingang van die datum vervallen artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, bestond voor haar de mogelijkheid zich na die datum vrijwillig te verzekeren. Vast staat dat de echtgenote van appellant van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat de echtgenote van appellant op de datum van haar overlijden niet verzekerd was voor de ANW, zodat in zoverre geen aanspraak bestaat op een nabestaandenuitkering ingevolge die wet.
4.4.
Appellant kan verder geen aanspraak op een ANW-uitkering ontlenen aan artikel 18 van het Verdrag. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 mei 1995, ECLI:NL:CRVB:1995:ZB3291, overwogen dat voor de toepassing van
artikel 18, derde lid, van het Verdrag sprake moet zijn van daadwerkelijke verzekering op het moment van overlijden van de echtgenote van appellant. Uit informatie van het Republički Zond za Penzijsko I Invalidsko Osiguranje te Belgrado is gebleken dat de echtgenote van appellant bij haar overlijden niet daadwerkelijk verzekerd was ingevolge de Servische sociale wetgeving. Hieraan kan de stelling van appellant, dat andere personen van wie de echtgenoot is overleden wel een uitkering ontvangen uit een andere EU-lidstaat, niet afdoen.
4.5.
Wat appellant verder heeft aangevoerd over de betaling van de overlijdensuitkering door het Uwv kan in deze hoger beroepsprocedure niet aan de orde komen. Appellant zal zich hiervoor tot het Uwv moeten wenden.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.A.A. Traousis
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
lh