Uitspraak
17.6046 AW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding van betrokkene af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de weigering van de staatssecretaris om een verzoek om ontslag met toekenning van een stimuleringspremie goed te keuren. Betrokkene, werkzaam bij de Belastingdienst, had op 7 maart 2016 verzocht om ontslag per 1 mei 2016, gebruikmakend van variant A van de stimuleringspremie. De staatssecretaris weigerde dit verzoek, stellende dat betrokkene al het voornemen had om de Belastingdienst te verlaten, waardoor de stimuleringspremie niet meer nodig was. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
De Raad oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het verzoek om ontslag had afgewezen. De Raad stelde vast dat betrokkene door de stimuleringsmaatregelen was bewogen om zijn ontslagverzoek in te dienen. De Raad benadrukte dat de staatssecretaris geen beleidsvrijheid had om de toekenning van de stimuleringspremie te weigeren, aangezien betrokkene voldeed aan de voorwaarden van paragraaf 1.7B van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding van betrokkene af, omdat dit afhankelijk was van de nieuwe beslissing van de staatssecretaris over de stimuleringspremie.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om ontslag en de bijbehorende stimuleringspremies, en dat medewerkers die aan de voorwaarden voldoen recht hebben op deze premies, ongeacht hun toekomstige plannen met betrekking tot pensioen.