ECLI:NL:CRVB:2019:1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
17/2071 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en ziekengeld op basis van medische rapportages

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege een neusschotcorrectie en psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had echter vastgesteld dat de appellant per 18 maart 2016 niet langer recht had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beroepsgronden niet slagen. De Raad onderschreef de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die beperkingen had aangenomen op basis van de Autisme Spectrum Stoornis en andere psychische problematiek. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen dat hij op de datum in geding niet belastbaar was voor arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2071 ZW

Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 februari 2017, 16/2801 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. de Boer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker operations ondersteuning voor 36,81 uur per week. Op 18 februari 2015 heeft hij zich ziek gemeld omdat hij een neusschotcorrectie moest ondergaan en in verband met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 6 januari 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,33% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 januari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 18 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om in verband met de psychische klachten van appellant meer beperkingen te formuleren en heeft deze opgenomen in een FML van 26 april 2016. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan appellant ook met die nieuwe beperkingen de eerder voor hem geselecteerde functies uitoefenen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is verricht. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de functionele mogelijkheden van appellant te komen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan de klachten van appellant. Bij de beoordelingen is informatie van de behandelend sector betrokken en de rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft geen medische onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij geen functionele mogelijkheden heeft. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de functionele mogelijkheden van appellant passen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd per 18 maart 2016.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op de datum in geding niet in staat was tot het verrichten van arbeid, waarbij hij verwijst naar een verklaring van zijn behandelend psycholoog en psychiater van 4 januari 2017.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt toegevoegd dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat beperkingen zijn aangenomen op basis van de Autisme Spectrum Stoornis (ASS), de alcoholproblematiek en de pervasieve stoornis van appellant. De motivering die de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij heeft gegeven is overtuigend. Appellant heeft in hoger beroep geen medisch objectieve gegevens overgelegd die zijn stelling kunnen onderbouwen dat hij op de datum in geding, 18 maart 2016 niet belastbaar was voor arbeid. Dat appellant later vanaf 6 maart 2017 weer arbeidsongeschikt is geacht door het Uwv, heeft geen gevolg voor de beoordeling in deze zaak, omdat de medische situatie per 18 maart 2016 verschilt van de situatie op 6 maart 2017.
4.4.
De rechtbank wordt tevens gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies van elektronica monteur, samensteller elektronische apparatuur, samensteller kunststof en rubberproducten, productiemedewerker industrie en medewerker tuinbouw in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om deze functies te verrichten. De verklaring van de behandelend psycholoog en psychiater geeft geen aanleiding om op de datum in geding te twijfelen aan de passendheid van deze functies.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves
GdJ