ECLI:NL:CRVB:2019:1495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/6020 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onderhoudsverplichting tijdens detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, die gedetineerd was. Appellant ontving kinderbijslag voor zijn zoon, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde deze vanaf het derde kwartaal van 2015, omdat appellant niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn zoon. De Svb stelde dat de zoon na zes maanden detentie niet meer tot het huishouden van appellant behoorde, waardoor appellant alleen recht had op kinderbijslag als hij een bijdrage van € 416,- per kwartaal kon aantonen. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn detentie leidde tot het stopzetten van zijn Wajong-uitkering en dat zijn echtgenote geen recht had op een uitkering door het ontbreken van een verblijfsvergunning. Hij stelde dat hij zijn zoon had kunnen onderhouden door leningen aan te gaan bij familieleden en bekenden. De Raad beoordeelde of appellant had aangetoond dat hij zijn zoon in belangrijke mate had onderhouden. Volgens de wet heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. Aangezien de zoon door de detentie niet tot het huishouden van appellant behoorde, moest appellant aannemelijk maken dat hij zijn onderhoudsverplichting was nagekomen.

De Raad oordeelde dat appellant niet kon aantonen dat hij zijn zoon had onderhouden, omdat de leningen die hij had aangevoerd, waren verstrekt aan zijn echtgenote en niet aan hemzelf. De Svb's standpunt dat de bijdragen van de echtgenote niet meetellen, werd gevolgd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.6020 AKW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 juli 2017, 16/3127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 18 april 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen voor zijn zoon [naam zoon] . Sinds 3 januari 2015 is appellant gedetineerd geraakt.
1.2.
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft de Svb appellant geweigerd vanaf het derde kwartaal van 2015 kinderbijslag toe te kennen, omdat hij niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn zoon.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 30 maart 2016 is het bezwaar tegen het besluit van
7 oktober 2015 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat [naam zoon] na zes maanden detentie van appellant niet meer tot het huishouden van appellant behoort, waardoor appellant alleen recht heeft op kinderbijslag als hij een bijdrage in het onderhoud levert van € 416,- per kwartaal. Appellant heeft niet bijgedragen aan het onderhoud van zijn zoon, waardoor hij over het derde en vierde kwartaal van 2015 geen recht op kinderbijslag heeft
.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat door de detentie zijn Wajong-uitkering is gestopt en zijn echtgenote door het ontbreken van een verblijfsvergunning geen recht heeft op een uitkering. Appellant heeft zijn zoon alleen kunnen onderhouden door leningen in contanten aan te gaan met familieleden en bekenden. Appellant meent dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsverplichting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of appellant over het derde en vierde kwartaal van 2015 recht heeft op kinderbijslag voor zijn zoon [naam zoon] . Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant heeft aangetoond dat hij [naam zoon] in belangrijke mate heeft onderhouden.
4.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. Niet in geschil is dat [naam zoon] door de detentie van appellant niet tot zijn huishouden behoorde in de kwartalen in geding.
4.3.
Nu [naam zoon] in de in geding zijnde kwartalen niet tot het huishouden van appellant behoorde, kan appellant slechts aanspraak maken op kinderbijslag indien hij aannemelijk kan maken zijn zoon in belangrijke mate te hebben onderhouden. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
4.4.
Appellant heeft gesteld dat hij met de in hoger beroep ingezonden schuldverklaringen heeft aangetoond dat hij zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden door geld te lenen van familieleden en bekenden. Appellant wordt niet gevolgd in deze stelling. Uit de overgelegde stukken blijkt dat derden contant geld hebben geleend aan de echtgenote van appellant. Nog los van de vraag of het bestaan van deze leningen met de overgelegde schuldverklaringen is aangetoond of aannemelijk gemaakt, is het dus niet appellant doch zijn echtgenote die geld heeft geleend. Voorts is het niet appellant doch zijn partner die in het onderhoud van het kind heeft voorzien. De Svb wordt gevolgd in het standpunt dat de bijdragen van de echtgenote van appellant aan het onderhoud niet meetellen. In artikel 8 van het Besluit uitvoering kinderbijslag is weliswaar geregeld dat bijdragen in het onderhoud van het kind van personen die rechthebbende zijn, bij elkaar mogen worden opgeteld voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage die de verzekerde per kalenderkwartaal levert maar dat kan appellant niet baten. Zijn echtgenote was ten tijde in geding immers geen verzekerde en geen rechthebbende.
4.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2019.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M.D.F. de Moor
md