ECLI:NL:CRVB:2019:1486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/6613 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor vliegtickets van appellant en zijn kinderen wegens niet-woning in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in Indonesië woonde, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor vliegtickets voor hemzelf en zijn drie kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet in Nederland woonachtig was, wat in strijd was met het territorialiteitsbeginsel van de Participatiewet (PW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op het moment van de aanvraag in Indonesië verbleef en niet in Nederland woonachtig was. De appellant voerde aan dat er sprake was van een acute noodsituatie, omdat zijn kinderen verwaarloosd werden. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant zijn stelling niet met objectieve en verifieerbare stukken had onderbouwd. De Raad bevestigde dat de appellant geen recht had op bijstand, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de PW.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

17 6613 PW

Datum uitspraak: 16 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 augustus 2017, 17/1246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 17/1614 PW en 17/8195 PW plaatsgevonden op 19 februari 2019. Namens appellant is verschenen, mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wierenga. In de zaak 17/1614 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan en in zaak 17/8195 hebben partijen ter zitting een schikking getroffen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft appellant bij besluit van 30 april 2015 ambtshalve op grond van de Wet basisregistratie personen met ingang van 30 maart 2015 in de basisregistratie personen (Brp) uitgeschreven van het adres [adres 1] naar [adres 2] (Indonesië). Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 6 januari 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 23 augustus 2017 ECLI:NL:RVS:2017:2770 deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
De moeder van appellant, [naam moeder], heeft op 11 augustus 2016 namens appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van vliegtickets van Jakarta naar Amsterdam voor appellant en zijn drie kinderen voor een bedrag van € 2.988,02. Blijkens een kopie van de boeking bij D-reizen gaat het om een vlucht op 18 augustus 2016 van Jakarta naar Amsterdam. Ter zitting van de rechtbank is vastgesteld dat appellant met zijn drie kinderen op 27 oktober 2016 naar Nederland is gekomen.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant ingevolge artikel 11, eerste lid, van de PW niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand omdat appellant is geëmigreerd naar Indonesië. Het territorialiteitsbeginsel verzet zich in zo´n geval tegen verlening van bijstand. Van zeer dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW om toch bijstand te verlenen, is het college niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant stelt in hoger beroep dat hij niet naar Indonesië is geëmigreerd, maar geacht moet worden ten tijde hier van belang in Nederland woonachtig te zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant verbleef toen in Indonesië, zoals hij zelf heeft verklaard. Ook gelet op de in 1.1 genoemde uitspraak van de Afdeling staat in rechte vast dat appellant niet in Nederland woonachtig was en om die reden met ingang van 30 maart 2015 niet langer ingeschreven stond in de Brp. Gelet op artikelen 11 en 13 van de PW heeft appellant om die reden ten tijde hier van belang geen recht op bijstand, waaronder bijzondere bijstand.
4.2.
Appellant heeft verder, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de PW. Er was sprake van een acute noodsituatie. Appellant heeft zijn drie minderjarige kinderen opgehaald in Indonesië, omdat zij werden verwaarloosd door hun moeders en op straat rondzwierven. Appellant had geen enkel inkomen, was niet verzekerd en bevond zich in een zeer nijpende financiële situatie. Appellant wijst er in dit verband op dat er niet alleen zorgverplichtingen zijn van hem ten opzichte van zijn kinderen, maar ook verplichtingen van de Nederlandse staat ten opzichte van zijn kinderen en doet een beroep op het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
4.3.
De Raad begrijpt het standpunt van appellant zo, dat het niet verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van vliegtickets aan appellant in strijd is met de in het IVRK beschermende belangen van het kind. Appellant heeft zijn standpunt dat de kinderen in een noodsituatie verkeerden en om die reden naar Nederland moesten komen, niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Al om die reden, slaagt deze grond niet.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van Y.V. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) Y.V. van Almelo
lh