ECLI:NL:CRVB:2019:1485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/7543 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van pensioen en AIO-aanvulling bij huwelijk in het buitenland en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen en de aanvullende inkomensvoorziening (AIO-aanvulling) van appellant, die sinds 1 juli 2009 een AOW-pensioen ontving. Appellant, die in Marokko was gehuwd, had zijn huwelijk niet tijdig gemeld bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb), wat leidde tot een verlaging van zijn AOW-pensioen naar het gehuwde tarief. De Svb stelde dat appellant en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leefden, wat de verlaging van de AOW rechtvaardigde. Appellant voerde aan dat hij wel duurzaam gescheiden leefde, maar de Raad oordeelde dat hij zijn echtgenote bezocht en haar financieel ondersteunde, waardoor er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep kwam de Svb gedeeltelijk terug op haar besluit. De Raad oordeelde dat de AIO-aanvulling van appellant met terugwerkende kracht moest worden verhoogd naar de norm voor een alleenstaande, omdat het huwelijk met een niet-rechthebbende geen invloed had op de AIO-aanvulling in de betreffende periode. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de AIO-aanvulling, waarbij de Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om tijdig en correct te reageren op meldingen van belanghebbenden en de gevolgen van huwelijk op sociale zekerheidsrechten.

Uitspraak

17 7543 AOW, 18/2468 AOW

Datum uitspraak: 16 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 oktober 2017, 17/50 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Op 19 februari 2018 heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Namens appellant is
mr. L’Ghdas verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 juli 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullende inkomensvoorziening
(AIO-aanvulling) naar de norm voor een alleenstaande. Op 19 juni 2015 is appellant gehuwd in Marokko. Op 20 juni 2016 heeft de Svb een melding over dit huwelijk ontvangen van de basisregistratie personen.
1.2.1.
Bij besluit van 31 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
7 december 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb het pensioen ingevolge de AOW van appellant met ingang van 1 juli 2015 verlaagd naar een pensioen voor een gehuwde. De Svb heeft geen dringende redenen gezien om van de verlaging van de AOW met terugwerkende kracht af te zien, omdat appellant zijn in het buitenland gesloten huwelijk niet tijdig zelf heeft gemeld bij de Svb. Verder heeft de Svb het standpunt ingenomen dat appellant en zijn echtgenote, die in Marokko woont, niet duurzaam gescheiden leven.
1.2.2.
Bij besluit van eveneens 31 augustus 2016 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit heeft de SVB de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 juli 2016 verlaagd naar 50% van de norm voor een gehuwde. De Svb heeft erop gewezen dat een rechthebbende echtgenoot bij een huwelijk met iemand die geen recht op bijstand heeft in de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 in aanmerking blijft komen voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In de verlaging van het pensioen van appellant per 1 juli 2015 heeft de Svb geen aanleiding gezien de AIO-aanvulling van appellant over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 te verhogen. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zijn huwelijk in het buitenland niet heeft gemeld bij de Svb.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Hangende het hoger beroep heeft de Svb het bestreden besluit heroverwogen. Dit heeft erin geresulteerd dat de Svb bij het nader besluit het bezwaar tegen het besluit van
31 augustus 2016 over de AIO-aanvulling gegrond heeft verklaard in die zin dat appellant met ingang van 1 juli 2016 onveranderd recht heeft op een AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande. De Svb heeft aan dat besluit het volgende ten grondslag gelegd. Een huwelijk met iemand die geen recht heeft op bijstand, heeft vanaf 1 januari 2016, en in geval al recht bestond op bijstand voor gehuwden vanaf 1 juli 2016, tot gevolg dat de rechthebbende echtgenoot in aanmerking komt voor bijstand ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm. In het geval van appellant heeft de Svb aanleiding gezien voor afstemming van de
AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande vanaf 1 juli 2016. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat sprake is van een schrijnende situatie, omdat de inkomsten van appellant en zijn partner lager zijn dan het normbedrag voor een alleenstaande. De Svb heeft het bestreden besluit voor het overige gehandhaafd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak
5.1.
De Svb is bij het nader besluit gedeeltelijk teruggekomen van het bestreden besluit. Om die reden alleen al komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren voor zover dat ziet op de
AIO-aanvulling.
Nader besluit
5.2.
Het nader besluit wordt, nu daarmee niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5.3.
Appellant heeft zich gekeerd tegen de handhaving van de besluitvorming over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 en daarbij gronden aangevoerd tegen de onderdelen.
a) Herziening pensioen ingevolge de AOW naar de norm voor een gehuwde
5.4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad en de Hoge Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld.
5.4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Deze beroepsgrond treft geen doel. Uit de gedingstukken volgt dat appellant zijn echtgenote bezoekt in Marokko en dat hij haar onderhoudt. Appellant wil met zijn echtgenote gaan samenleven in Nederland. Dat dit nog niet het geval is, omdat zijn echtgenote nog niet is geslaagd voor het inburgeringsexamen, doet hieraan niet af. Dit leidt tot de conclusie dat appellant en zijn echtgenote gedurende de hier te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden hebben geleefd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, zodat appellant voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwd en terecht in aanmerking is gebracht voor een verlaagd pensioen naar de norm voor een gehuwde.
b) Weigering de AIO-aanvulling te verhogen over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016
5.5.1.
Ingevolge artikel 24 van de Participatiewet (PW), zoals van toepassing tot
1 januari 2016, is, indien een van de echtgenoten geen recht op algemene bijstand heeft, voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Ingevolge artikel 78aa van de PW, voor zover hier van belang, geldt een overgangsrecht van zes maanden.
5.5.2.
Op de zitting van de Raad is namens de Svb aangevoerd dat deze weigering berust op beleidsregel SB1309. Deze beleidsregel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De Participatiewet bevat geen bepalingen ten aanzien van de herziening van de
AIO-aanvulling die leidt tot een verhoging van de AIO-aanvulling. De SVB leidt evenwel uit de artikelen 11, 19 en 45, eerste lid Participatiewet in samenhang bezien af dat het recht op AIO-aanvulling ook in dat geval moet worden herzien. Daarnaast leidt de SVB uit
artikel 44, eerste lid van de PW af, dat de wet geen ruimte biedt voor een verhoging van de
AIO-aanvulling met terugwerkende kracht. De SVB verhoogt de AIO-aanvulling daarom vanaf het moment van melding door de belanghebbende.”
5.5.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de Svb in de verlaging van het ouderdomspensioen ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een verhoging van de AIO-aanvulling. Dit betoog treft doel.
5.5.4.
Het besluit, waarbij de Svb in de verlaging van het ouderdomspensioen geen aanleiding heeft gezien om de AIO-aanvulling te verhogen, is een voor appellant belastend besluit, waarbij het aan de Svb is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan in beginsel op de Svb rust. Het in 5.5.2. vermelde beleid is in dit geval niet van toepassing. Dat beleid ziet, gelet op de verwijzing naar artikel 44, eerste lid, van de PW op de hier niet aan de orde zijnde situatie waarin een belanghebbende een melding doet om met terugwerkende kracht verhoging van de AIO-aanvulling aan te vragen.
5.5.5.
De vraag is welke gevolgen dit heeft voor de uitkeringsrechten van appellant. Uit artikel 24 van de PW, zoals weergegeven in 5.5.1, volgt dat een alleenstaande, die voor 1 januari 2016 huwt met een niet rechthebbende in de hier in geding zijnde periode onveranderd in aanmerking komt voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het huwelijk heeft wel tot gevolg dat het ouderdomspensioen van appellant met ingang van
1 juli 2015 is verlaagd naar een pensioen voor een gehuwde. Gelet hierop moet de
AIO-aanvulling van appellant met ingang van die datum worden verhoogd om de norm voor een alleenstaande te behouden.
5.6.
Uit 5.5.1 tot en met 5.5.4 volgt dat het beroep tegen het nader besluit gegrond moet worden verklaard voor zover dat ziet op de weigering de AIO-aanvulling te verhogen over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 en dat dit besluit in zoverre moet worden vernietigd. Vervolgens moet worden bezien welke rechtsgevolgen daaraan moeten worden verbonden. Met het oog op een definitieve beslechting van dit geschil zal de Raad zelf in de zaak voorzien door het besluit van 31 augustus 2016 over de AIO-aanvulling te herroepen en te bepalen dat appellant over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 een AIO-aanvulling toekomt ter hoogte van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant ook met ingang van 1 juli 2016 in aanmerking is gebracht voor een AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande.
6. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- veklaart het beroep tegen het besluit van 7 december 2016 gegrond, voor zover dat ziet op
de AIO-aanvulling;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 februari 2018 gegrond, voor zover dat ziet op
de weigering de AIO-aanvulling te verhogen over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016
en vernietigt dat besluit in zoverre;
- herroept de besluit van 31 augustus 2016 over de AIO-aanvulling en bepaalt dat de Svb aan
appellant over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 een AIO-aanvulling verleent ter
hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
7 december 2016, voor zover dat ziet op de weigering de AIO-aanvulling te verhogen over
de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) V.Y. van Almelo
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.
lh