ECLI:NL:CRVB:2019:1418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
16/1356 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroepen en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, de erfgename van betrokkene, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de intrekking van hoger beroepen die door mr. K.A. Faber, advocaat van appellante, waren ingesteld. De aanleiding voor de intrekking was dat het Uwv met nieuwe beslissingen op bezwaar tegemoet was gekomen aan de indiener.

De procedure begon met een beslissing van het Uwv op 17 augustus 2016, waarin het bezwaar van betrokkene ongegrond werd verklaard. Na de wijziging van de beslissing op bezwaar op 25 augustus 2017, waarbij betrokkene ziekengeld op grond van de Ziektewet werd toegekend, overleed betrokkene op 28 augustus 2017. Mr. Faber heeft de hoger beroepen namens appellante voortgezet en gronden ingediend tegen de beslissing van 25 augustus 2017.

Tijdens de zitting op 4 april 2019 heeft mr. Faber namens appellante de hoger beroepen ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding en schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De Raad heeft overwogen dat het Uwv in de proceskosten moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 5.174,72, en dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 169,- aan appellante moet vergoeden. Tevens is het verzoek om vergoeding van wettelijke rente toegewezen, waarbij verwezen wordt naar een eerdere uitspraak van de Raad.

Uitspraak

16/1356 ZW, 16/6803 ZW en 19/1508 ZW
Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 januari 2016, 15/2212 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante], erfgename van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld (16/1356 ZW).
Op 17 augustus 2016 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarin alsnog inhoudelijk is beslist op het bezwaar en het bezwaar ongegrond is verklaard.
Betrokkene heeft hiertegen gronden ingediend (16/6803 ZW).
Op 25 augustus 2017 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarin betrokkene (alsnog) met ingang van 30 maart 2015 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
Op 28 augustus 2017 is betrokkene overleden.
Mr. Faber heeft te kennen gegeven de (hoger) beroepen namens appellante voort te zetten en gronden ingediend tegen de beslissing van 25 augustus 2017 (19/1508).
Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Namens appellante is
mr. Faber verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
Namens appellante heeft mr. Faber de (hoger) beroepen ter zitting ingetrokken. Zij heeft daarbij verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en gevraagd het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van schade in de vorm van wettelijke rente.

OVERWEGINGEN

1. Ter zitting is namens appellante meegedeeld dat de hoger beroepen worden ingetrokken, omdat met de nieuwe beslissingen op bezwaar tegemoet is gekomen aan de indiener.
2. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
3. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en € 2.048,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en € 2.102,72 voor kosten van een geraadpleegde deskundige (14,25 uur x € 121,95 x 21%), in totaal € 5.174,72.
4. Er is aanleiding te bepalen dat het Uwv het door betrokkene in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante vergoedt.
5. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de ZW-uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de wettelijke rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.174,72;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente op de onder 5 vermelde wijze.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.I. Heijkoop
SSa