ECLI:NL:CRVB:2019:1409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
17/3427 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 30 december 2011 uitgevallen is voor zijn werk als schoonmaker/opruimer van gebouwen vanwege psychische klachten. Appellant heeft een hartoperatie ondergaan en heeft in de wachttijd een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft na een herbeoordeling op 2 november 2015 vastgesteld dat appellant met de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in staat is om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. De WGA-uitkering is vervolgens per 3 februari 2016 beëindigd.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsartsen hebben de lichamelijke en psychische klachten van appellant goed in kaart gebracht en de FML van 2 november 2015 is voldoende onderbouwd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, in medisch opzicht geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

17.3427 WIA

Datum uitspraak: 24 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2017, 16/5506 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische informatie overgelegd waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. Namens appellant is
mr. Van Es verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schoonmaker/opruimer van gebouwen met brandschade gedurende 19,12 uur per week. Op 30 december 2011 is hij uitgevallen voor zijn werk vanwege psychische klachten. In de wachttijd heeft appellant een hartoperatie ondergaan met nadien hartrevalidatie. Bij besluit van 12 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 27 december 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 27 mei 2015 is deze uitkering omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 2 november 2015 heeft op verzoek van de (ex-)werkgever een herbeoordeling plaatsgevonden. In dit kader heeft een verzekeringsarts psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en geconcludeerd dat de destijds bij de medische beoordeling in januari 2014 vastgestelde fysieke beperkingen hetzelfde zijn gebleven. Wat betreft de psychische klachten is appellant beperkt geacht voor werk met veelvuldige deadlines of productiepieken en hoog handelingstempo. Een solitaire functie dient vermeden te worden, evenals onregelmatige diensten waarbij is toegevoegd dat de maximale werktijd per dag op (ongeveer) acht uur is vastgesteld, gedurende 40 uur per week. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2015. Een arbeidsdeskundige heeft daarna op basis van een vijftal geselecteerde functies berekend dat appellant met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 2 december 2015 heeft het Uwv vervolgens de WGA-uitkering beëindigd met ingang van 3 februari 2016.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, de in bezwaar opgevraagde medische stukken betrokken en gewogen en is ingegaan op de gronden van het bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde FML onderschreven. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen vanwege een te hoog opleidingsniveau. Vervolgens heeft hij na raadpleging van het CBBS functies bijgeduid. Uitgaande van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Tijdens de procedure in beroep heeft het Uwv op 13 oktober 2016 een gewijzigd besluit genomen (bestreden besluit 2), inhoudende dat als gevolg van de in bezwaar nieuw geduide functies, de
WIA-uitkering eerst per 23 juli 2016 dient te worden beëindigd.
2.2.
De rechtbank heeft bestreden besluit 2 met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling betrokken. Wegens het ontbreken van procesbelang heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft zij ongegrond verklaard.
2.3.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts na psychisch en lichamelijk onderzoek beperkingen heeft vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen onderschreven waarbij hij de door hem in bezwaar opgevraagde informatie van de behandelend sector heeft betrokken. De rechtbank heeft er voorts op gewezen dat appellant zijn beroepsgronden niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het medisch onderzoek zorgvuldig heeft geacht. Appellant heeft betoogd dat hij meer lichamelijke en psychische beperkingen heeft dan waarvan is uitgegaan in de FML van 2 november 2015. Na de hartoperatie blijft appellant kampen met vermoeidheidsklachten. Ook de slaapapneu geeft vermoeidheidsklachten. Als gevolg van diabetes mellitus heeft hij in 2012 een netvliesloslating gehad. Voorts is er bij appellant onverminderd sprake van psychische problematiek op basis waarvan eind 2013 gesproken kan worden van een ernstige depressieve stoornis. Nadien zijn de klachten blijven bestaan zodat niet valt in te zien dat hij ten opzichte van de beoordeling in 2014 minder psychische beperkingen heeft. De geduide functies zijn niet passend gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten. Ook is appellant niet in staat een interne opleiding te volgen omdat zijn opleidingsniveau en kennis van de Nederlandse taal daartoe ontoereikend zijn. Voorts is uitval te verwachten als hij in de geduide functies zal gaan werken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat ter zitting is besproken, is tussen partijen in geschil of het Uwv met het bestreden besluit 2 terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 23 juli 2016 minder bedraagt dan 35%. Daarbij gaat het om de vraag of het Uwv de lichamelijke en psychische klachten van appellant juist heeft geduid en of er aanleiding is om meer beperkingen voor appellant te formuleren dan zijn opgenomen in de FML van
2 november 2015. Voorts is de vraag aan de orde of de functies geschikt zijn te achten voor appellant in medische zin, als ook voor wat betreft het volgen van een interne opleiding en de te verwachten uitval.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts appellant op zijn spreekuur lichamelijk en psychisch heeft onderzocht, anamnese heeft afgenomen en de dossierstukken heeft bestudeerd op grond waarvan zij beperkingen voor arbeid heeft vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gezien en hem aansluitend medisch onderzocht. Hij heeft dossieronderzoek verricht, waarbij hij de beschikking had over de in bezwaar verkregen informatie uit de behandelend sector, waaronder informatie van een cardioloog, thoraxchirurg, psychiater, huisarts en medicatiegebruik. Voorts heeft hij op basis van aanvullend eigen onderzoek in zijn rapporten op een inzichtelijke wijze verslag gedaan van zijn bevindingen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust wordt ook onderschreven. Bij appellant is sprake van zowel lichamelijke als psychische klachten. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben deugdelijk gemotiveerd dat met de FML van 2 november 2015 op basis van de geobjectiveerde afwijkingen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid voldoende tegemoet komt aan zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellant. Daarbij is uitdrukkelijk de verkregen medische informatie van de behandelend sector betrokken. Uit deze informatie komt naar voren dat bij appellant sprake is van een redelijkerwijs stationaire gezondheid. Uit de brieven van de cardioloog is gebleken dat er voldoende behandelresultaat is bereikt na de kransvatoperatie. De belangrijkste reden in de laatste twee jaar voor een bezoek aan de huisarts is het dispuut over de noodzaak tot verdere medicatie voor de suikerziekte. Uit het in hoger beroep overgelegde huisartsjournaal blijkt dat op 19 juli 2016 de suikerwaarden stabiel zijn. Dat leidt niet tot het aannemen van meer beperkingen. Dat de mentale klachten leiden tot meer beperkingen, blijkt ook niet uit de overgelegde informatie. De mentale klachten leiden volgens de verzekeringsartsen slechts tot matige beperkingen, wat reden was om de bij de eerdere beoordeling vastgestelde beperkingen voor verstoring en voorspelbare werksituatie en conflicthantering te laten vervallen. Voor meer beperkingen ten tijde van de datum in geding, zijn op grond van de gedingstukken geen aanknopingspunten. Appellant was ten tijde in geding niet in behandeling. Uit het huisartsjournaal blijkt wel dat hij in februari 2016 naar een GZ-psycholoog is verwezen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt terecht op dat zich over deze hulpvraag geen feitelijke bevindingen in het dossier bevinden. Uit de in hoger beroep overgelegde gegevens blijkt dat appellant zich eerst eind 2018 (weer) onder behandeling heeft gesteld van I-Psy voor zijn psychische problematiek. Het Uwv heeft bij brief van 11 maart 2019 voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de in hoger beroep overgelegde gegevens geen wijziging geven van het ingenomen standpunt nu deze dateren van na de datum in geding, als ook dat de hierin opgenomen gegevens voor zover betrekking hebbend op de datum in geding al bekend waren en zijn meegewogen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 2 november 2015, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven. In het rapport van 10 mei 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht. Niet aannemelijk is dat appellant op grond van zijn opleidingsniveau en kennis van de Nederlandse taal niet in staat zou zijn de in de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) verplicht gestelde interne opleiding te volgen. Allereerst zijn op juiste gronden op basis van opleidingsniveau 2 functies geselecteerd. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 mei 2016 voldoende toegelicht dat het een ‘training of the job’ betreft waarbij veel wordt voorgedaan met mondelinge uitleg. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat appellant hiertoe niet in staat zou zijn. De stelling van appellant dat uitval te verwachten is als hij de geduide functies zal gaan verrichten, is niet onderbouwd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding geen grond.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019.