ECLI:NL:CRVB:2019:1361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
17/5516 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de intrekking van bijstandsverlening op grond van niet verschijnen op gesprekken

Op 2 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De appellant, die bij zijn ouders woont, werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam uitgenodigd voor verschillende gesprekken naar aanleiding van een anonieme tip dat hij in Aruba zou gaan werken. Ondanks herhaalde uitnodigingen is de appellant niet verschenen op de gesprekken op 7 juni, 13 juni en 16 juni 2016. Het college heeft daarop besloten om de bijstandsverlening op te schorten en later in te trekken, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat de appellant niet was verschenen en er geen reden was om het aanbod van zijn vader om bankafschriften te overleggen in overweging te nemen. De Raad concludeerde dat de appellant voldoende tijd had gekregen om het verzuim te herstellen en dat het college niet onterecht had gehandeld.

De uitspraak benadrukt het belang van persoonlijke verschijning bij het college en de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bijstandsverlening. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

17.5516 PW-PV

Datum uitspraak: 2 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2017, 16/8464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: V.Y. van Almelo
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. van den Buijs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontvangt vanaf 3 februari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een kosten delende alleenstaande. Appellant woont bij zijn ouders.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant met ingang van 25 mei 2016 twee maanden in Aruba gaat werken, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft een medewerker van de gemeente Rotterdam appellant bij brief van 3 juni 2016 uitgenodigd voor een gesprek op 7 juni 2016 en appellant verzocht verschillende gegevens, waaronder bankafschriften van de afgelopen drie maanden, mee te nemen.
Op 6 juni 2016 heeft de vader van appellant telefonisch contact opgenomen met de medewerker en meegedeeld dat appellant de week ervoor boos van huis vertrokken is, al zijn kleding heeft meegenomen en dat hij niet weet waar appellant sindsdien verblijft. Appellant is op 7 juni 2016 niet op het gesprek verschenen. De medewerker heeft appellant bij brief van 9 juni 2016 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 13 juni 2016. Daarbij is appellant wederom verzocht bankafschriften over de afgelopen drie maanden mee te nemen. Omdat appellant ook niet op dit gesprek is verschenen, heeft het college bij besluit van 13 juni 2016 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van appellant met ingang van 13 juni 2016 opgeschort en appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op 16 juni 2016.
Op 14 juni 2016 heeft de vader van appellant telefonisch contact opgenomen met de medewerker, meegedeeld dat hij niets heeft vernomen van appellant en aangeboden om de gevraagde bankafschriften van appellant te overleggen. De medewerker heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt en meegedeeld dat appellant ook is uitgenodigd voor een gesprek. Appellant is op 16 juni 2016 niet verschenen. Later op die dag heeft de vader van appellant telefonisch meegedeeld dat hij van een kennis van appellant heeft gehoord dat appellant op
15 juni 2016 naar Aruba is vertrokken, dat hij de vrienden van appellant niet kent en niet weet wanneer appellant terugkomt.
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het college de bijstand van appellant op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 13 juni 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 21 december 2016 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 13 juni 2016 en 21 juni 2016 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op de gesprekken van 7 juni 2016, 13 juni 2016 en 16 juni 2016. Dit valt appellant te verwijten. Anders dan appellant stelt hoefde het college geen rekening te houden met het aanbod van de vader van appellant om de gevraagde bankafschriften over te leggen. Gelet op de anonieme tip dat appellant in Aruba verbleef om daar te werken en de verklaringen van de vader, was het van belang dat appellant zelf zou verschijnen, zodat het college kon vaststellen dat appellant in Nederland en in Rotterdam verbleef. De termijn die het college appellant heeft geboden om het verzuim te herstellen was niet te kort. Appellant is voor het eerst bij brief van 3 juni 2016 uitgenodigd voor een gesprek, waarna de bijstand bij besluit van 21 juni 2016 is ingetrokken. Appellant heeft daarmee voldoende tijd gekregen om het verzuim te herstellen. Het college was dus bevoegd het recht op bijstand op te schorten en nadien de bijstand in te trekken. Dat die bevoegdheden zijn uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor zij gegeven zijn, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) O.L.H.W.I. Korte