ECLI:NL:CRVB:2019:1232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang in kinderbijslagzaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard. Appellant ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet voor zijn zoon die in Marokko woont. De hoogte van de kinderbijslag was tussen 1 januari 2013 en 1 oktober 2014 aangepast aan het kostenniveau in Marokko, het zogenaamde woonlandbeginsel. Na een eerdere uitspraak van de Raad in 2014, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) appellant laten weten dat hij vanaf 1 oktober 2014 recht heeft op kinderbijslag zonder toepassing van het woonlandbeginsel. Echter, de Svb weigerde de volledige kinderbijslag toe te kennen vanaf januari 2013, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellant. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond in een beslissing van 12 augustus 2015.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op de ontbrekende kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2013. De Svb heeft in een brief van 26 april 2018 laten weten dat appellant eind 2016 compensatie heeft ontvangen, die gelijkstaat aan het bedrag dat hij zou hebben ontvangen zonder het woonlandbeginsel. Dit was het gevolg van afspraken tussen Nederland en Marokko en gold voor alle kinderbijslaggerechtigden in Marokko.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, aangezien hij de compensatie heeft ontvangen waar hij om had verzocht. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.