ECLI:NL:CRVB:2019:1211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/6300 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding bezwaartermijn en geen nieuw rechtsgevolg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin hem werd meegedeeld dat hij geen recht had op een toeslag voor zijn tweede vrouw. Dit besluit was al eerder aan hem gecommuniceerd in een brief van 22 februari 2016. De appellant stelde dat hij het besluit te laat had ontvangen om tijdig bezwaar te kunnen maken, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar te laat was ingediend. De appellant had voldoende tijd om bezwaar te maken, aangezien hij het besluit van 22 februari 2016 tijdig had ontvangen. Bovendien oordeelde de Raad dat de brief van 4 maart 2016, waartegen de appellant ook bezwaar had gemaakt, geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze enkel herhaalde wat al in het eerdere besluit was vermeld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 april 2019.

Uitspraak

17.6300 AOW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juni 2017, 16/7396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Met een brief van
13 september 2017 heeft de rechtbank dit beroepschrift doorgezonden aan de Raad ter verdere behandeling.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met een brief van 2 februari 2011 heeft appellant de Svb op de hoogte gesteld van het huwelijk met zijn tweede vrouw [naam A]. Met een brief van 23 februari 2015 heeft hij bij de Svb geïnformeerd naar de mogelijkheden voor zijn tweede vrouw om een pensioen uit Nederland te ontvangen. Bij brief van 22 april 2015 heeft de Svb geantwoord dat zijn tweede vrouw geen recht heeft op een pensioen uit Nederland en dat appellant evenmin recht heeft op een toeslag voor haar, mocht zijn eerste vrouw overlijden. Op 5 februari 2016 heeft appellant de Svb laten weten dat zijn eerste vrouw, [naam B], [in] 2016 is overleden. Ook heeft hij gevraagd of hij recht heeft op een uitkering voor zijn tweede gezin.
1.2.
Met een besluit van 22 februari 2016 heeft de Svb appellant laten weten dat het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van zijn eerste echtgenote per 14 januari 2016 is beëindigd, dat hij recht blijft houden op het gehuwdenpensioen en dat hij geen recht heeft op een toeslag voor zijn tweede vrouw. In een brief van 4 maart 2016, in vertaling toegezonden op 9 maart 2016, heeft de Svb appellant nogmaals uitgelegd op welke grond hij geen recht heeft op een toeslag voor zijn echtgenote, namelijk de inwerkingtreding van de wetswijziging tot afschaffing van het recht hierop per 1 januari 2015.
1.3.
Met een brief gedateerd 19 april 2016, door de Svb ontvangen op 2 mei 2016, heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt. Op de vraag van de Svb waarom appellant het bezwaar te laat heeft ingediend, heeft hij geantwoord dat hij het besluit te laat heeft ontvangen om tijdig bezwaar te kunnen maken. Met een beslissing van 20 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar niet ontvankelijk verklaard, wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Tevens heeft de Svb hierin geoordeeld dat, voor zover het bezwaar ook gericht was tegen de brief van 4 maart 2016 en/of de vertaling daarvan gedateerd
9 maart 2016, hiertegen geen bezwaar gemaakt kan worden, omdat dit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In deze brieven is slechts herhaald wat al in het besluit van
22 februari 2016 stond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant verzocht een voor hem gunstig besluit te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. In het besluit van 22 februari 2016 is door de Svb beslist op de aanvraag voor een toeslag op de AOW van appellant. In dit besluit is aan appellant ook medegedeeld dat het bezwaarschrift voor
5 april 2016 door de Svb ontvangen moet zijn. Het bezwaarschrift is gedateerd 19 april 2016 en ontvangen op 2 mei 2016. Hieruit volgt dat het bezwaar te laat is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift achterwege als vastgesteld wordt dat de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. In een e-mailbericht van 10 maart 2016 stelt appellant nog een aantal vragen aan de Svb, waarbij hij aangeeft het besluit van 22 februari 2016 te hebben ontvangen. Hij had dus nog ruim de tijd voor 5 april 2016 een bezwaarschrift in te dienen. Er bestaat dan ook geen aanleiding te oordelen dat appellant niet in verzuim is geweest.
4.3.
Voor zover het bezwaar gericht was tegen de, in het Nederlands gestelde, brief van
4 maart 2016, die in Franse vertaling op 9 maart 2016 aan appellant is gezonden, moet het oordeel luiden dat dit geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb betreft. In de brief van 4 maart 2016 is alleen opnieuw aangegeven dat appellant geen recht heeft op een toeslag voor zijn vrouw. Dit stond ook al in het besluit van 22 februari 2016, zodat geen nieuw rechtsgevolg is ontstaan door de brief van 4 maart 2016.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank terecht en op juiste gronden het beroep ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) P. Boer
lh