ECLI:NL:CRVB:2019:1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/674 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na medisch onderzoek en vaststelling functionele mogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die een WIA-uitkering ontving, had zich in 2007 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar beëindigde deze in 2015 omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische situatie was verslechterd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn beperkingen juist waren vastgesteld. Hij overhandigde een brief van zijn behandelend psychiater ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant verdergaand beperkt was dan door de verzekeringsartsen was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.674 WIA

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 december 2016, 16/332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grootjans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, op 27 augustus 2007 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 17 september 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 augustus 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat appellant volledig arbeidsongeschikt was. Laatstelijk is bij besluit van 25 september 2013 bepaald dat de hoogte van de WIA-uitkering ongewijzigd is gebleven bij een ongewijzigd vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
Bij besluit van 29 juli 2015 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant beëindigd, omdat hij met ingang van 30 september 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek van de verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. De verzekeringsartsen van het Uwv waren op de hoogte van de psychische klachten van appellant en hebben hier bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ook rekening mee gehouden. In de door appellant overgelegde medische informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Uit deze stukken kan niet worden opgemaakt dat verbetering van de belastbaarheid van appellant ten opzichte van het verleden niet of nauwelijks te verwachten viel. De rechtbank heeft verder overwogen dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies van samensteller kunststof- en rubberproducten, huishoudelijk medewerker gebouwen en medewerker tuinbouw niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beperkingen juist zijn vastgesteld. De medische situatie van appellant is verslechterd ten opzichte van de jaren dat hij wel een volledige WIA-uitkering ontving. Onvoldoende gemotiveerd is waarom appellant nu niet verdergaand beperkt is bevonden.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van zijn behandelend psychiater van 5 april 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de functionele mogelijkheden van appellant juist zijn vastgesteld. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Aanvullend wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 25 november 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant in het verleden weliswaar volledig arbeidsongeschikt is bevonden, maar dat hier nu geen aanleiding meer voor bestaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband aangegeven dat geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren en dat appellant tenminste op micro- en mesoniveau in staat is te functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om vanwege de psychische klachten van appellant diverse beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn klachten op de datum in geding hadden moeten leiden tot meer dan wel verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 juni 2016 overtuigend gemotiveerd waarom de brief van de behandelend psychiater van 2 juni 2016 geen aanleiding geeft anders over de belastbaarheid van appellant te oordelen. In voornoemde brief wordt weliswaar een (nieuwe) diagnose geteld, maar met de aanwezige problematiek is bij het vaststellen van de beperkingen al rekening gehouden. Daarbij heeft appellant ter zitting aangegeven dat zijn gezondheidssituatie eigenlijk al jaren onveranderd is, terwijl uit de brief van de psychiater van 2 juni 2016 ook kan worden opgemaakt dat de situatie enigszins verbeterd is, aangezien in deze brief is vermeld dat appellant in toenemende mate gemotiveerd is en geen afspraken meer heeft gemist. Uit de in hoger beroep overgelegde brief van de psychiater van 5 april 2017, kan ook niet worden afgeleid dat appellant verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Gelet op de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv was deze informatie al bekend en ook in de beoordeling meegewogen.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de in beroep geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Overige arbeidskundige gronden zijn door appellant in hoger beroep niet aangevoerd.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.A. Traousis

VC