Uitspraak
17.6369 PW
8 augustus 2017, 17/518 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving sinds 10 april 2003 bijstand op basis van de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten heeft haar bijstandsverlening ingetrokken omdat zij met haar ex-partner een gezamenlijke huishouding voerde. Dit besluit werd genomen op 23 juli 2015, maar appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor het besluit in rechte onaantastbaar werd. Het college heeft vervolgens kosten van bijstand teruggevorderd, wat leidde tot een geschil over de hoogte van het terugvorderingsbedrag en de vergoeding van kosten in bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de intrekking en terugvordering onzorgvuldig zijn en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn die de terugvordering zouden kunnen rechtvaardigen. Wel heeft de Raad geoordeeld dat het college ten onrechte de kosten van bezwaar niet heeft vergoed, omdat het terugvorderingsbesluit ondeelbaar is en het college het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar ten onrechte heeft afgewezen.
De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de kosten in bezwaar betreft, en het college veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante in zowel beroep als hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstand en de verplichting van het college om kosten van bezwaar te vergoeden wanneer dit wettelijk is voorgeschreven.