ECLI:NL:CRVB:2019:1127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het functioneren van een militair met oogletsel en de gevolgen voor de beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een militair, appellant, die in de periode van zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet ziek gemeld was. Appellant, die in maart 2015 gediagnosticeerd werd met netvliesloslating, ontving aangepaste werkzaamheden die afgestemd waren op zijn mogelijkheden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen reden was om over de periode waarin appellant niet ziek gemeld was een beoordeling achterwege te laten. De rechtbank had eerder het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant stelde dat hij vanuit goed werkgeverschap niet beoordeeld mocht worden, omdat hij niet volledig dienstgeschikt was. Hij voerde aan dat zijn beperkingen niet alleen fysiek, maar ook psychisch van aard waren, mede door een incident in augustus 2014 waarbij hij oogletsel opliep. De Raad oordeelt echter dat langdurige periodes van arbeidsongeschiktheid niet in de weg staan aan het opmaken van een beoordeling, mits deze alleen betrekking heeft op de dagen of uren van arbeidsgeschiktheid. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat hij niet beoordeeld mocht worden, omdat hij na de diagnose een aangepast programma kreeg en vrijgesteld was van werkzaamheden die zijn oogletsel zouden kunnen belemmeren.
De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat het gebrek aan nazorg en zijn zelfvertrouwen invloed heeft gehad op zijn functioneren tijdens de beoordeling. Aangezien appellant niet ziek gemeld was en de werkzaamheden waren afgestemd op zijn mogelijkheden, was er geen reden om de beoordeling niet uit te voeren. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.