ECLI:NL:CRVB:2019:1125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
18/3410 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van een tweede plaats van tewerkstelling tijdens de opleiding van een politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De appellant, werkzaam als Generalist GGP, had bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van een tweede plaats van tewerkstelling tijdens zijn opleiding. De korpschef had om pragmatische redenen gekozen om niet bij elke wisseling van het praktische naar het theoretische deel van de opleiding een nieuw besluit te nemen over de plaats van tewerkstelling. De Raad oordeelde dat de korpschef bevoegd was om een tweede plaats van tewerkstelling aan te wijzen, aangezien de appellant volledig was vrijgesteld van zijn oorspronkelijke werkzaamheden en de combinatie van werken en leren als zijn werkzaamheden werd aangemerkt. De Raad volgde de argumenten van de korpschef en oordeelde dat de aanwijzing van de tweede plaats van tewerkstelling in overeenstemming was met de geldende regelgeving, waaronder het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp). De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond was verklaard.

Uitspraak

18.3410 AW

Datum uitspraak: 21 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [eenheid] van 14 mei 2018, 17/4338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft laten weten geen schriftelijk verweer te voeren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Namens appellant is mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Zorgdrager.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als Generalist GGP binnen de eenheid [eenheid].
1.2.
Bij besluit van 16 juni 2017 is het verzoek van appellant om deel te mogen nemen aan de initiële opleiding niveau 4 van het Politieonderwijs 2.0 (opleiding) ingewilligd. In dit besluit is onder meer vermeld dat tijdens de opleiding de aanstelling en functie van appellant ongewijzigd blijven. Tijdens het praktische opleidingsdeel is [plaatsnaam A] als hoofdplaats van tewerkstelling aangewezen en tijdens het theoretische opleidingsdeel is [plaatsnaam B] als – tweede – plaats van tewerkstelling aangewezen. De reiskosten worden vergoed op grond van woon‑werkverkeer ingevolge het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp). Appellant heeft bezwaar gemaakt voor zover de korpschef aan hem een tweede plaats van tewerkstelling heeft aangewezen.
1.3.
Bij besluit van 27 september 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2017 ongegrond verklaard. De korpschef heeft om pragmatische redenen gekozen om niet bij elke wisseling van het praktische gedeelte naar het theoretische deel van de opleiding en omgekeerd steeds een besluit te nemen over de plaats van tewerkstelling. Met het aanwijzen van een tweede plaats tewerkstelling is aangesloten bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Brvvp. Hierbij is van belang dat de opleiding van langdurige aard is, appellant gedurende zijn opleiding volledig is vrijgesteld van zijn oorspronkelijke werkzaamheden en de combinatie van werken en leren in die periode is aan te merken als zijn werkzaamheden. Appellant heeft zelf gekozen deel te nemen aan de opleiding, in de tijd en met geld van de korpschef. Daarbij wordt een tegemoetkoming in de reiskosten gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 10, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien aan de ambtenaar meerdere plaatsen als plaats van tewerkstelling zijn aangewezen, in de akte van aanstelling tevens een hoofdplaats van tewerkstelling wordt vermeld.
Uit de Nota van Toelichting (nota) bij artikel 10 van het Barp (Staatsblad 1997, 497) volgt dat bij het aanwijzen van de plaats of plaatsen waar het werk wordt verricht, de functie van de ambtenaar uitgangspunt is en de redelijke grenzen in geografische afstand in acht worden genomen. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Brvvp bepaalt dat de ambtenaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de aangewezen meerdere plaatsen van tewerkstelling, indien aan de ambtenaar meerdere plaatsen van tewerkstelling zijn aangewezen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het Barp. In artikel 6, eerste en tweede lid, van het Brvvp is bepaald dat voor het reizen waarbij gebruik wordt gemaakt van eigen vervoer en voor iedere combinatie van reizen met openbaar vervoer en reizen met eigen vervoer, een tegemoetkoming wordt verstrekt van € 0,18 per afgelegde kilometer met een maximum van 120 kilometer per enkele reis en met een maximum van 240 kilometer voor de heen- en terugreis, per dienst.
3.2.
Appellant voert aan dat uit artikel 10 van het Barp en de bijbehorende nota volgt dat de korpschef de vervulde functie centraal moet stellen en als uitgangspunt moet nemen bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om een (tweede) plaats van tewerkstelling aan te wijzen. Voordat appellant begon met zijn opleiding, had hij slechts één plaats van tewerkstelling, namelijk [plaatsnaam A]. Nu zijn functie door het volgen van de opleiding niet gewijzigd is en geen sprake is van een redelijke geografische afstand tussen zijn woonplaats en de opleidingslocatie [plaatsnaam B], meent appellant dat de korpschef niet bevoegd was tot aanwijzing van een tweede plaats van tewerkstelling in [plaatsnaam B]. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog. Appellant die de opleiding op vrijwillige basis volgt, is tijdens het selectiegesprek en via intranet geïnformeerd over een tweede plaats van tewerkstelling voor de duur van de opleiding en over de regelgeving over de vergoeding van de reiskosten. Hij is tijdens zijn opleiding volledig vrijgesteld van de verplichting om zijn oorspronkelijke functie uit te oefenen en voert het praktische gedeelte van zijn opleiding uit in [plaatsnaam A], dichtbij zijn woonplaats en enkel het theoretische gedeelte van zijn opleiding in [plaatsnaam B]. De overwegingen van de korpschef die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, weergegeven onder 1.3, kunnen het besluit dragen. Gelet op die omstandigheden heeft de korpschef [plaatsnaam B] als tweede plaats van tewerkstelling kunnen aanwijzen. Het beroep van appellant op de artikelen 55o, vierde lid, aanhef en onder d en 64, tweede lid, van het Barp kan niet tot een ander oordeel leiden nu deze bepalingen betrekking hebben op herplaatsingskandidaten.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2019.
(getekend) H. Benek
(getekend) J.M.M. van Dalen
md